De wateren van Maas en Leie vermengen zich nooit met
elkaar, behalve, zeer sterk verdund (elke druppel spoelt ooit overal aan, valt
ooit op alle plaatsen neer), in de Noordzee. Mijn ouders troffen elkaar aan de
Dender, ergens halverwege tussen het uiterste westen en het uiterste oosten van
het land.
Vraag: hoe groot kan toeval zijn?
Antwoord: het toeval trekt zich van de maten waarmee
wij het meten niets aan. Het is onmeetbaar, onmetelijk. Soms is het zo groot
dat wij het niet meer als toeval kunnen herkennen en het een andere naam geven.
De ontmoeting van mijn ouders mag dan al, op het onwaarschijnlijke af,
toevallig zijn geweest, de twee wegen die naar hun ontmoeting hebben geleid,
bestonden uit een aaneenschakeling van onvermijdelijkheden en onafwendbaarheden.
Het is maar te bezien hoe je het bekijkt. En zo vertaalt noodzaak zich in
willekeur, die op zijn beurt noodzaak wordt.
Ontmoetingen – de manier waarop ze tot stand komen –
zijn altijd onwaarschijnlijk. Mijn ouders hadden in hetzelfde land nauwelijks
verder van elkaar kunnen opgroeien. Ze hadden een totaal verschillende
achtergrond, ze keken anders tegen het leven aan, ze spraken – en dat niet
alleen letterlijk – een andere taal. Wat ze wél gemeen hadden, was dat ze
allebei als kind niet uitbundig waren verwelkomd. Om het zacht uit te drukken.
Maar misschien waren ze zich daar niet eens van bewust. Het lag in die tijd nog
niet voor de hand om op elke karaktertrek of karakteristiek een
systeempsychologische analyse los te laten. Toch moet het gebrek aan
ouderliefde en geborgenheid hun ziel getekend hebben – en misschien was het wel
dat gebrek aan warmte dat ze in elkaar herkenden, daar in die ziekenhuiskamer
van een Aalsterse longkliniek.
Het ziekenhuis zo ver van zijn Maaslandse
geboortegrond was voor de man die mijn vader zou worden maar een zoveelste fase
in zijn vroege, door pelgrimages of devotie niet uit te wissen ziekelijkheid,
een zoveelste etappe van de lijdensweg die hem naar het Zwitserse sanatorium en
de operatietafel zou voeren. Voor mijn moeder was Aalst een nauwelijks minder
ver van haar geboortegrond verwijderd tussenstation. De stageplaats in die
kliniek, haar door de nonnenbestierde verpleegsterschool in Brugge toebedeelde
lot, was een opstap naar het beroep van vroedvrouw dat ze, na nog enkele
omzwervingen, later zou uitoefenen.
Cécile Decaluwé ontmoette Fernand Cornet in een
verzorgende relatie. Andere aspecten zouden die relatie nog vormgeven en
kenmerken, maar tot de dag, een kwarteeuw later, waarop mijn vader zijn huis
van zelfbegoocheling met wederzijdse instemming definitief de rug zou toekeren,
en daarbij zijn echtgenote en mij, zijn jongste zoon, zou achterlaten, zou zij
zijn verpleegster blijven.
Lees hier
LVO vanaf het begin