zondag 10 november 2019

LVO 56



Ik vermoed dat het uit dankbaarheid was, maar misschien al evenzeer uit een onversneden hang naar avontuur, of uit de behoefte aan compensatie na barre jaren, dat mijn vader met een voetreis naar Rome de brug wilde slaan tussen zijn geamputeerde adolescentie en een volwassenheid waarin hij, als ongeschoolde en gehavende, dan toch een vorm van verantwoordelijkheid zou moeten opnemen. Bij het leegmaken van de woning van mijn moeder trof ik een fotoalbum aan, A5-formaat en oblong, met het opschrift Mon voyage à Rome. Her en der kleefden er nog zilverkleurige fotohoekjes op de zwarte bladzijden, die van elkaar werden gescheiden door ritselende bladen transparant kalkpapier waarin een spinnenwebmotief was gestanst. De foto's die ooit in het album tussen de hoekjes waren geklemd, waren allemaal verdwenen. Wie bewaart ze? Wórden ze bewaard?

Achteraf is het gemakkelijk gezegd dat het onbegrijpelijk is dat mijn vader over die voetreis nooit met een woord heeft gerept, zoals een vader dat tegenover zijn kinderen toch zou doen. Om hun te leren hoe belangrijk trots en zelfvertrouwen zijn, om hen aan te zetten tot even grote of nog grotere ondernemingen, om hen bij te brengen dat de wereld meer omvat dan het eigen huis. Ik weet niet wat mijn vader ertoe bewogen heeft om over zijn voetreis te zwijgen. Was hij teleurgesteld? Was de grootse onderneming op een mislukking uitgedraaid?

Mijn broer wist mij te vertellen dat mijn vader tijdens die reis een tijdlang met een wat oudere man was opgetrokken. Die man was zijns weegs gegaan, of mijn vader de zijne. Verder heb ik daar niets méér over vernomen.

Ik herinner mij goed dat we het boek van Bertus Aafjes46 in huis hadden: het stond, vanwege het alfabet, helemaal links in de rij. Of het een invloed heeft uitgeoefend op mijn vaders reisplan, heb ik niet kunnen achterhalen. Of heeft hij het boek gekocht omdat hij zelf zo’n reis had gemaakt? Ik weet al evenmin of hij het boek gelezen heeft, en zo ja, of hij erin herkenningspunten heeft teruggevonden waaraan hij zijn eigen ervaringen kon toetsen.

Mijn vaders reislust is vele jaren blijven sluimeren, tot hij, zo rond zijn vijftigste, toen hij alle lasten en plichten van zich had afgeworpen (van de arbeid, van het huwelijk, van de verantwoordelijkheid die hij ten aanzien van zijn kinderen had opgenomen), opnieuw de wijde wereld in trok: naar Frankrijk, naar Compostela, en uiteindelijk naar Italië. Alles te voet, uiteraard, want hij kon zich, vanwege zijn zwakke gezichtsvermogen, op geen enkele andere manier autonoom verplaatsen.

Vaders zwarte fotoalbum kreeg in de laatste jaren voor zijn definitieve vertrek uit zijn gezin een pendant. Tijdens een van zijn voetreizen richting Compostela had hij een logboek bijgehouden, gevuld met aantekeningen, geschreven door mensen die hij op zijn weg was tegengekomen maar ook door hemzelf, in zijn nerveuze en hoekige en vanwege zijn slechtziendheid ook ruim uitvallende handschrift. Hij schreef uitsluitend in kapitalen. Er staken ook foto's in dat boek, visitekaartjes, ansichtkaarten, rekeningen enzovoort. En op de laatste bladzijde wilde hij het bekende gedicht van Joachim du Bellay bijschrijven: Heureux qui, comme Ulysse, a fait un beau voyage... Ik kreeg, vanwege mijn vaste hand en omdat ik in die tijd toch blijk had gegeven van enig tekentalent, de eer om met zwarte Chinese inkt en in gotische letters het gedicht te kalligraferen op vooraf met potlood aangebrachte en achteraf uit te gommen lijntjes. Ik was nog net jong genoeg om daar fier op te zijn, maar toch al te oud om er mij geen vragen bij te stellen.


46 Bertus Aafjes, Een voetreis naar Rome 





























Lees hier LVO vanaf het begin