Haar jongste zoon had het een beetje raar aangebracht:
‘Het is van die schrijver, ge kent hem wel, die niet meer wou voortleven toen
het tot hem was beginnen door te dringen dat hij vergat dat hij alles vergat.’
Een beetje weinig empathisch had hij dat van zichzelf gevonden – en dat was dan
weer wél empathisch – aangezien zijn moeder steeds meer moeite had om alles bij
te houden. Terwijl haar anderzijds totaal ongevraagd flarden uit een lang
verloren gewaand verleden konden aanwaaien. Ze had daarover al eens met hem
gesproken, over de ongerustheid en het onbehagen die bij haar door haar
vergeetachtigheid werden teweeggebracht. Haar zoon had daar oren naar. Hij zag
ook hoe de toenemende onbetrouwbaarheid van zijn moeders geheugen haar
verdriette, hoe ze zich daardoor machteloos en kwaad voelde. Hij dacht aan hoe
het was om met een spons onder je hersenpan te leven, en aan erfelijkheid en
tijd.
Die keer dat ze over haar vergeten hadden gesproken,
hadden ze het ook over die schrijver gehad. En over dat dikke boek van hem dat
hij, de zoon, toen net aan het lezen was. Hij had haar beloofd om het de
volgende keer dat hij langskwam eens mee te brengen.
En zo zaten zoon en moeder tegenover elkaar, met dat
dikke boek tussen hen in. Toen ze zei dat het veel te dik was en dat ze er
daarom niet meer aan zou beginnen, vroeg hij haar om dan toch eens die ene
passage te lezen, over het bombardement op de stad waar zij als kind was
opgegroeid. In het boek heette die stad anders dan in werkelijkheid, maar, zo
zei de zoon tot zijn moeder: ‘Dat Walle, dat is wel degelijk uw geboortestad.’51
De moeder las de alinea die haar zoon aanwees en
begreep alle woorden. Ze betekenden precies waar ze voor stonden – scherven,
stofwolk, vuur, as – en nog veel meer dan dat. De stad schoot in vlammen en roetwolken, het gebonk, gedaver was alles
overrompelend. De moeder zag in de verte de onderkant van zware wolken
oplichten. Zij hoorde gerommel en kroop weg onder het laken. Angst. Zij rook de
keukenkachel tot boven in haar bed. Stralen,
meteoren die ontploften, lava gutste over Walle, de toren van Sint Rochus
kantelde, viel.52
‘Het is schoon,’ zei de moeder. ‘Het staat er zoals
het was. Het is net alsof hij erbij is geweest.’ Zij hield er geen rekening mee
dat over tientallen steden gelijkaardige passages moeten zijn geschreven, ook
buiten België.
‘Dat zou best kunnen. Claus groeide op in uw stad.
Meer nog: ge zijt allebei in hetzelfde jaar geboren. Misschien hebt ge elkaar
wel gezien. Ja, misschien komt ge wel in zijn boek voor!’
‘Dat zou mij verwonderen,’ antwoordde de moeder. Mij
ook, dacht haar zoon, denkend aan de statiefoto’s van de schrijver, gekleed in
een pelsen frak en met een grote pilootbril met donker makende glazen op zijn
neus, de rook die omhoog kringelde uit de sigaret tussen zijn vingeren, en
bijna altijd in het gezelschap van fraaigevormde cocottes die veel jonger waren
en die meespeelden in films die zijn moeder – die van de zoon maar ook die van
de schrijver – nooit zou hebben willen of durven bekijken.
Opeens begon zijn moeder te vertellen, een echte
woordenvloed, over de zak met geld die ze de dag vóór het bombardement op
Kortrijk uit de keukenkachel had gered. Het geld – een deel van de opbrengst
van de vlasoogst – had eigenlijk al op de bank moeten zijn afgeleverd, maar dat
was er niet van gekomen, nu net vanwege die bombardementen. Daarvoor was
gewaarschuwd. En dus had moeders moeder de zak met geld in de kachelpijp
verstopt. Daar had zij niet aan gedacht toen zij het aanmaakhout had
aangestoken omdat ze het wat killig vond in de keuken. Haar dochter had het
zien gebeuren en reageerde alert. Het aanzienlijke bedrag was het risico op
brandwonden waard. Er waren maar een paar briefjes verbrand, en dan nog maar
gedeeltelijk. De volgende dag zou blijken dat de bank waar het geld – ongedekt
want het was zwart geld – in bewaring had moeten zijn gegeven in puin lag: het
filiaal was vlakbij het door het bombardement geviseerde station van Kortrijk
gevestigd. Dit was het puin dat de schrijver met de pelsen frak zich veertig
jaar later herinnerde toen hij zijn opus
magnum schreef.
Er viel een stilte. Wat zou er in dat geval van het
geld zijn overgebleven? Moeder en zoon keken naar het boek.
‘Waarom staat hier van
België? Verdriet is toch iets van mensen, niet van landen?’
‘Goede vraag, moeder. Maar daarom is het een goede
titel, nietwaar?’
51 ‘Vanaf 26 maart 1944 werd Kortrijk herhaaldelijk en zwaar door de
geallieerden gebombardeerd.’ Dat schrijft Georges Wildemeersch in Hugo
Claus. De jonge jaren (22-23). Maart ‘44: toen was mijn moeder vijftien
jaar.
52 Hugo Claus, Het verdriet van
België
Lees hier
LVO vanaf het begin