Dat is, denk ik, de suggestie die elke kunst moet
proberen in te houden en uit te drukken: dat je de dingen ánders, en wel
schééf, kunt en misschien zelfs moet bekijken.
Wanneer je, zeer tegen je zin, bij het eind van De rustelozen aankomt, besef je dat je
dit boek zeker nog eens zult moeten herlezen en – als het je gegund is – nog
zúlt herlezen want je hebt het gevoel een schat te hebben gevonden op de bodem
van een zee. Nu moet je terug naar boven om zuurstof te happen en een
breekijzer mee te nemen om de kist open te wrikken en de inhoud verder te
taxeren – waarbij niet uit te sluiten valt dat in de schatkist nog meerdere
kleinere gesloten doosjes en foedralen en enveloppes zullen worden
aangetroffen.
Want inderdaad, precies dat beeld wordt opgeroepen door
de structuur: dat van een mooi en gaaf geheel, dat zelf bestaat uit meerdere
onderdelen. De roman leest als een hologram: valt het hologram in scherven uit
elkaar – lees: haal je het boek tijdens je lectuur uit elkaar – dan blijkt dat
in elk van die fragmenten nieuwe perspectieven op het geheel worden geopend. Het
geheel waarin, zoals ook Jeroen Brouwers wist, alles naar elkaar verwijst en er
niets is dat ook niet iets anders aanraakt. Precies zoals het geheugen werkt,
overigens (een geheugen dat met de jaren steeds meer gaten begint te vertonen,
gaten die met verhalen moeten worden gedicht – terwijl anderzijds ook, naar
verluidt, bij het ouder worden verloren gewaande herinneringen terugkeren):
‘naarmate men ouder wordt, begint het geheugen langzaam zijn holografische
afgronden te openen, de ene dag trekt als aan een touwtje de andere
tevoorschijn, en die op hun beurt de uren en de minuten die daarop volgen’
(316). Het herinneren is bovendien een levensnoodzakelijke aangelegenheid: ‘als
men zich niets herinnert, dan betekent dat, dat het niet heeft bestaan’ (367).
Op die manier vormen de lectuur en de herlectuur van dit
boek een eindeloos proces. En kijk, laat dat precies zijn wat ik van écht goede
boeken verwacht. Zulke boeken kom je eens in de zoveel jaren tegen; dat is het
wat subliem onderscheidt van gewoon maar uitstekend.
Het is moeilijk om uit te leggen waar De rustelozen over gaat. Daar is het te
vroeg voor, ik moet het boek opnieuw en opnieuw lezen, laten bezinken,
openwrikken. Ik zou het – voorlopig – in vier woorden kunnen proberen: Wie stilstaat, valt om. Zoiets. ‘Terwijl
ik op de waterkering naar de stroming stond te staren besefte ik dat – ondanks
alle gevaren – wat in beweging was altijd beter zou zijn dan dat wat zich in
rust bevond; dat verandering nobeler zou zijn dan bestendigheid; dat het
roerloze aan verval en degeneratie onderhevig zou zijn en tot stof zou vergaan,
terwijl het beweeglijke zelfs eeuwig zou blijven bestaan.’ (10)
‘De reis als vorm van leven’, staat er op het achterplat.
Ja, zo kun je het ook stellen. Wie niet beweegt, reist, zich verplaatst, zich
in het kluwen van ingewikkelde plattegronden stort, zich overlevert aan de
grote trans- en intercontinentale verplaatsingen, maar ook aan de bewegingen
heen en weer in de tijd, aan het zich herinneren, het plannen, het actief zijn
in van alles en nog wat… – leeft niet. En natuurlijk – schrijvers hebben het
altijd over het schrijven zelf – is hier ook de verhouding met de werkelijkheid
ook nog op een andere manier in het geding. De werkelijkheid is in zijn
onbetrouwbare veranderlijkheid en wrede wisselvalligheden niet zonder pijn
onder ogen te zien. We hebben verhalen en strategieën nodig om haar
aanvaardbaar, leefbaar te maken. ‘[Het] werd ons geleidelijk aan duidelijk dat
zonder rationalisatie, sublimatie en verdringing, al die trucs waarmee we
onszelf hebben begiftigd, dat als we zonder bescherming, eerlijk en moedig,
naar de wereld zouden kijken, ons hart zou breken.’ (18) Zonder erover te
vertellen, kunnen we niet bestaan. ‘Het leven waarover werd verteld, wordt
gered.’ (194)
We kunnen onszelf op het verkeerde moment op de verkeerde
plaats aantreffen, op een verkeerd kruispunt van tijd en ruimte, maar dan komt
het er op aan om een nieuwe kans te nemen, zichzelf opnieuw te lanceren, met
overgave en zin. Om te aanvaarden dat het een volgende keer misschien wél kan
lukken. Dat ‘de belofte’ wordt aanvaard ‘dat we misschien herboren zullen
worden, deze keer op de juiste plek en op het juiste moment’ (436, laatste zin
van het boek). Als het waar is wat Tokarczuk in het begin van haar roman stelt
– ‘Het doel van mijn pelgrimstocht is altijd een andere pelgrim.’ (26) – dan
wacht ons misschien op het eind van de reis een lotgenoot. Literatuur kan
levens redden: ‘Zonder deze roman had hij de gevangenis waarschijnlijk niet
overleefd.’ (96; De roman waarvan hier sprake is, is Moby Dick, ook een reisboek.)
De rustelozen bestaat
uit verschillende verhalen die door Tokarczuk niet met elkaar worden verknoopt.
Op die manier ontstaat een caleidoscoop, een labyrint, een patchwork – en als
lezer moet je maar zelf je weg zoeken. Verschillende personages dwalen en
dolen, raken verdwaald, verliezen de weg, maken reizen, verplaatsen zich, met
een gewisse bestemming of doelloos… (Een van hen is een professor die
gespecialiseerd is in Griekse mythologie en een cruisereis maakt op de
Middellandse Zee. Waar hebben we dat nog gehoord? Jawel, in Een odyssee van Daniel Mendelsohn.)
We volgen deze personages – en Tokarczuk heeft voldoende
verteltalent in huis om ons nieuwsgierig te maken, om het spannend te houden:
we willen weten of deze mensen worden teruggevonden, thuiskomen, een zin vinden
in het bestaan, in de ruimte en de tijd die hun zijn toegemeten. Wat ze met
elkaar gemeen hebben, is gedrevenheid. Ze verlaten de gebaande paden, zoeken
het nieuwe op, het onrustwekkende en geheimzinnige, maar ze verliezen nooit de
hoop op het nieuwe perspectief.
De grote metafoor waar het hele boek aan lijkt te zijn
opgehangen, is de parallel tussen enerzijds de kaarten en plattegronden die de
wereld vatten, labyrintische metromappen, de vlieg- en vaarroutes in de lucht
en op het water, de ondertussen archaïsche manieren waarop de mens al duizenden
jaren de planeet in kaart probeert te brengen (het boek bevat een aantal
reproducties van historische en vaak zeer bizar getekende kaarten en
plattegronden), en anderzijds het ingewikkelde kluwen van aders en zenuwbanen
en gebeente waaruit het inwendige van onze lichamen bestaat. Lichaam en geest,
interioriteit en buitenwereld worden met elkaar in verband gebracht. ‘Het
volgende preparaat bestond uit hersenen en perifere zenuwen, die zorgvuldig
lagen uitgespreid op een witte ondergrond. Deze rode tekening tegen de witte
achtergrond kon je voor een metrokaart houden: hier was de hoofdhalte, waaruit
de belangrijkste verkeersader vertrok, met aan beide zijden de aftakkingen van
andere lijnen.’ (432)
Zowel de vervreemding als de vertrouwdheid die onze band kenmerkt
met de voortdurend veranderende buitenwereld (waarin je geen twee keer in
dezelfde rivier kunt stappen), kenmerkt ook onze verbeelding van wat wij dag in
dag uit, onzichtbaar en vaak ondoordacht, in de verpakking van onze huid met
ons meezeulen: het lichaam waarmee we stappen, dansen, strompelen, vrijen,
slapen, verschrompelen, doodgaan, lezen, leven.
Ik schrijf over dit boek, of beter over mijn ervaring van
het lezen van dit boek. Ik merk dat ik ver van de tekst afdwaal, dat ik het
eigenlijk nauwelijks over het boek zelf heb, de verhalen erin, de verbanden
tussen die verhalen, de stijl, de vertaling. Het is een ervaring van na-denken,
uitwaaieren, node de sfeer verlaten waarin Tokarczuk me een week heeft
ondergedompeld – en ik ben haar daar dankbaar voor.
Olga Tokarczuk, De rustelozen, De Geus 2011, vijfde druk
2019, vertaling Greet Pauwelijn