'De hele dag moesten we op en af naar de school, en
naar de kerk voor het lof en de mis. Te voet, natuurlijk. We gingen naar de
nonnenschool en die was een halfuur vroeger afgelopen dan de jongensschool. Zo
kregen we de jongens niet te zien. Of de jongens ons niet. Ik was een zeer
braaf kind en had op de meeste vakken een “zeer wel”: voor rekenen,
godsdienst...
Later ben ik vaak vanuit Bavikhove langs de steenweg
naar de verpleegstersschool in Brugge gefietst, met mijn valiesje achter op
mijn bagagedrager gebonden... Neenee, niet elke dag. Ik zat daar op een
internaat.
Mijn ouders hadden nauwelijks belangstelling voor wat
ik deed. Ze vroegen op het eind van het schooljaar niet eens de hoeveelste ik
was. Ik was op school dikwijls de eerste. Soms ook eens tweede, maar toch
dikwijls de eerste. Ik was een keer samen met Rosa Van Lerberghe de eerste.
Rosa was de chouchou van de nonnen. Mijn bulletin heeft toen zes maanden op de
schouw gestaan en niemand die er iets van gezegd heeft. Rosa Van Lerberghe is
later op pensionaat gegaan en ze is sociaal assistente geworden. Ze trouwde en ging
in Menen wonen. Ze kreeg een tweeling, een jongen en een meisje. De jongen is
bankier geworden, het meisje verpleegster. Een derde kind is getrouwd met een
De Lille uit Maldegem en woont nu aan de Verversdijk in Brugge. Dat was chique
volk, de Van Lerberghes.’
Vandaar die rare gewoonte. Mijn rapport bleef ook een
week of twee op de schoorsteenmantel staan. Zodat iedereen kon zien dat ik weer
de eerste was, maar wie zou er kijken? Behalve mijn ouders dan, maar die hadden
zich er al meteen nadat ik op de laatste schooldag voor de vakantie met mijn
rapport was thuisgekomen van vergewist dat ik genoeg punten had – ja, ze waren
zeer veeleisend.
‘Marie-José Deciere en Rosa Van Lerberghe mochten voortstuderen
in het nonnenpensionaat. Moeder overste en de onderpastoor kwamen bij mijn
vader vragen of ik dat ook zou mogen van hem, maar het mocht niet. “Ik kweek
geen juffrouwen”, zei hij. Ik was voorbestemd om te werken in het vlas. Wat ben
ik kwaad geweest op hem! Toen ik achttien was geworden, vroeg ik het hem nog
eens. Voor de vorm eigenlijk, want ik wist wel dat hij niet van gedacht zou
veranderen. “Als ik nu niet mag,” zei ik hem, “dan wacht ik tot ik 21 ben en
dan ga ik toch. Maar dan ziet ge mij nooit meer terug.” Dat schrok hem
blijkbaar af. Hij begreep dat hij mij niet zou kunnen tegenhouden en stemde
toe. Later is hij nog fier geworden op zijn dochter.’
Een ‘juffrouw’ was in de logica van mijn
grootvader-vlasboer niet een ongetrouwde jonge vrouw, zoals wij onder dat woord
zouden verstaan, maar een jongedame uit een hogere stand, een meisje met een
door studies opgedane hoge dunk van zichzelf en dus eentje met maniertjes die
in de vlasteelt niet van pas zouden komen. Karel Van Isacker50 toont
overtuigend aan hoezeer mijn moeders vader nog met minstens één been in de
negentiende eeuw stond, toen Vlaanderen nog sterk getekend was door een
duidelijk klasseverschil, dat onder andere door de Kerk naarstig in stand werd
gehouden: iedereen, zo schrijft Van Isacker in een hoofstuk over de crisisjaren
1840-1850, aanvaardde de segregatie als vanzelfsprekend. Die was zichtbaar in
talrijke aspecten van de samenleving, zeker ook in het onderwijs, ‘met de
scholen voor “demoiselles” en “garçons de la classe bourgeoise”, die de
leerlingen voorbereidden op het middelbaar en het hoger onderwijs en op het
burgerlijke leven, terwijl de volkskinderen in de armenscholen onderdanigheid
en berusting leerden’.
50 Karel Van Isacker, Mijn land in
de kering I, 84
Lees hier
LVO vanaf het begin