Het thema van de begrafenisplechtigheid was: ‘hout’.
Het hout van de boom die wordt geplant, die wortel schiet en groeit, en die
uiteindelijk wordt omgehakt. Het hout van de mijngangstutten waarvoor mijn oom
verantwoordelijk was geweest. Het hout dat hij had bewerkt in zijn vrije tijd.
Het hout waaruit de kist was gemaakt waarin hij nu ‘aan de grond wordt
toevertrouwd’.
Oude bomen verplant je niet. Bijna een halve eeuw had
nonkel Leon gewoond in het huis waar ik zelf als kind ook een paar keer was
geweest. Onder het woongedeelte bevond zich de achteraan door een deur op
tuinniveau en vooraan via een hellende oprit te bereiken keldergarage waar hij
zijn werkbank had. In de woon- en zitkamer werden de kinderen ook buiten
schooltijd onderwezen: ‘Altijd wilde vader ons iets leren,’ sprak mijn neef Remy,
Leons oudste zoon, de volgelopen kerk toe. Ik herinnerde mij de boekenkast vol
werken over de oorlog die hem, Leon, het voortstuderen had belet. Op de ruggen van
die boeken had hij genummerde kleefbriefjes geplakt, zoals in een bibliotheek. Sommige
van die kleefbriefjes waren losgekomen en niet vervangen.
Op schoolvakantiedagen moesten Remy en zijn broer Bertrand,
zodra hun vader was thuisgekomen van zijn werk, zo rond een uur of half vijf,
bij hem komen. Gelijk waarmee ze bezig waren, of ze nu midden in een spel
verwikkeld zaten of niet: het was een heilige plicht, een niet te missen
afspraak. Dan werden aan de woonkamertafel de handboeken Frans opengelegd en de
oefeningen van de dag tevoren gecorrigeerd, dan werd de uitspraak
bijgespijkerd. Franse les! Ook midden in de zomer, terwijl buiten op straat het
gejoel van de buurtkinderen gewoon doorging.
De slaapkamer met het raam waardoorheen ik, slapeloos
van heimwee tijdens de enige week dat ik daar ooit 'op vakantie' ben geweest,
’s nachts westwaarts had staan staren: die herinner ik mij ook. Dat moet in
1971 zijn geweest, of daaromtrent.
De zandige grond achter het huis was aanvankelijk
onvruchtbaar, vertelde, geposteerd naast de met bloemen versierde kist van zijn
vader, de oudste zoon aan de mensen in de kerk. ‘Geduldig sleepte hij op de
fiets uit het naburige bosje emmer na emmer humus aan. Duizenden keren ging hij
zo op en af. Vele jaren hebben wij gegeten van de groenten uit die tuin. Daar
stierf ook moeder.’ Hier stokte Remy's stem. Zijn moeder, tante Cathérine, was
nog maar net vijftig geworden toen ze een hartaderbreuk kreeg tijdens het
oogsten van de uitbundig uitgegroeide rabarberstruik. Dat jaar konden haar nog
jonge kinderen voor het eerst geen rabarberconfiture
op hun boterhammen smeren.
Toen Remy terug naar zijn plaats was gegaan, legde
zijn zoon, die achter hem zat en die ik die begrafenisdag voor het eerst zag,
heel even een hand op de schouder van zijn vader.
Lees hier
LVO vanaf het begin