woensdag 20 november 2019

LVO 65



Terwijl mijn moeder vertelde, waren haar vingers voortdurend in beweging. Daar keek ze dan naar. Ik keek ook naar haar handen. Dat was handig want wij keken elkaar nooit in de ogen als we elkaar spraken. Haar handen biologeerden mij. Ze pulkten ergens aan, vouwden of verfrommelden een servet, draaiden met de duimen het duimenmolentje. Dat molentje wekte niets meer op, energie noch vonk, of het zou het licht moeten zijn waartegen mijn moeder de beelden hield die ze door haar vertellen in haar uiteenvallende geest opriep – beelden die ik nooit meer te zien zou krijgen. Die beelden heb ik nu te verbeelden.

Ik memoriseerde de verhalen ter plekke, ik noteerde enkele trefwoorden als geheugensteun. Meteen nadat mijn moeder vertrokken was, schreef ik de verhalen uit. Vaak waren het niet méér dan anekdotes. Ik bewaarde ze in een map, waarop ik met alcoholstift in kapitalen 'SOLO' schreef. Dat moest de titel worden van het boek waarvan ik al vlug wist dat het er nooit zou komen omdat ik nooit genoeg materiaal zou kunnen verzamelen.

Solitair was mijn moeder zeker. Maar dat 'SOLO' had in eerste instantie niet daarmee te maken. Ik nam het woord over van een van haar favoriete stopzinnetjes, die ze als een mantra keer op keer herhaalde, een beetje zoals een oud mens dat niet meer weet wat te zeggen met een 'jaja'-zucht een dreigende stilte probeert te vullen:

La vie est belle et sans soucis pour qui de Solo se nourrit.

Het moet een publicitaire slogan zijn geweest, ergens van in de jaren vijftig. Zwart-wit foto's van parmantige vrouwen aan het fornuis in hun zogeheten 'moderne' formicakeuken. Slanke taille, hoogopgestoken haar, puntige boezem. Garde in de hand. Het ideaalbeeld kwam overgewaaid uit de Verenigde Staten, eventueel zelfs met in de achtergrond een krantlezende en pijprokende man in een zetel: bakken doe je voortaan met Solo-margarine. Bakboter. Geen échte boter.

Ons gesprek stokte en met haar zinnetje gaf ze het de doodsteek. Door de voortdurende herhaling werd het zinnetje een dooddoener, letterlijk.

In die reclameslogan, die ze al meer dan een halve eeuw met zich meedroeg en die in haar geest, onuitgesproken, vele duizenden keren moet hebben rondgespookt, lagen veel van de kenmerken die haar typeerden opgeslagen: vermoeidheid (van het vertellen en ophalen van herinneringen aan dat geleefde leven), bescheidenheid (want ze wuifde niet alleen het gesprek weg maar ook haar hele verleden en op die manier haar hele zelf), ironie (sans soucis was ze niet bepaald), armoede (margarine is de echte boter van de mens die zich geen echte boter kan veroorloven), het verdriet om een teloorgegane wereld (waarin mensen zich nog dergelijke slogans lieten aanpraten). En dat het in haar adagium om eten draaide, was zeker ook geen toeval.


























(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin