Dat zat zo. Alle ouders, en dus alle moeders, en dus ook
mijn moeder, zaten in een grote zaal. Ik herinner mij niet dat mijn vader daar ook
aanwezig was. Hij zal wel andere dingen te doen hebben gehad, zoals Proust
lezen, of Le Défi américain van Jean-Jacques
Servan-Schreiber. Vooraan in die zaal stond een podium en boven op dat podium
moesten alle kinderen van het mutualiteitweekend het levenslied ‘Mama’ van Heintje playbacken en ondertussen met een rode roos heen en weer wuiven.
Toen dat lied eindelijk afgelopen was – het dreint nog altijd na in mijn kop:
‘jij bent de allerliefste van de hééé-le wereld’ –, dienden wij deze roos naar
de desbetreffende bestemmeling, zijnde onze eigen moeder, in de zaal te
brengen. Bij wijze van huldebetoon voor Moederdag. Enfin, zoiets. De paniek
benam mij de adem toen ik mijn lotgenoten resoluut in verschillende richtingen,
schijnbaar zonder enig navigatieprobleem, de zaal in zag stevenen. Het drong
tot mij door dat zij feilloos hun moeders wisten zitten. Ik dus niet. Ik
herinner mij dat ik de zaal intuurde, een zee van reikhalzende moederhoofden
zag en daartussen die kinderen achter een roos zag aanhollen. En ik wist niet
waar in dat gewoel mijn eigen moeder zat en eventueel ook reikhalsde – al
durfde ik dat laatste zelfs niet te veronderstellen.
Ik bleef perplex staan. Op de duur stond ik als enige nog op
dat podium, en misschien heb ik nog wel een tijdje heen en weer staan wuiven
met die roos.
Ik moet gedacht hebben, denk ik nu: misschien maakt mijn
moeder zich op een of andere wijze kenbaar, daar in die zee voor mij. Misschien
kan zij een baken zijn in dat woelige water. Misschien komt zij zelfs eigener
beweging naar mij toe om mij van mijn rood-prikkende last te bevrijden.
Niet dus. En dan ben ik maar van lieverlee van dat podium
gestapt en heb mijn roos aan de eerste de beste moederlijk ogende vrouw
geschonken. Die hem heeft aanvaard.
Toen we terug thuis waren, bleek de kat te hebben gejongd.
Dat was ook: Moederdag. Ik weet niet meer wie het gebroed in een met stenen
verzwaarde zak een gewisse verdrinkingsdood tegemoet heeft gejaagd. Dat zal wel
mijn vader geweest zijn. Maar zekerheid daarover heb ik nooit verkregen: men
hield mij zeer vakkundig ver van elke onlosmakelijk aan het gezin verbonden
gruwel.