donderdag 31 mei 2012

geen verloren tijd 41

I, 322-328


De zelfbegoocheling van Swann kan niet blijven duren: het staat in de sterren geschreven dat hij op een dag met de neus op de feiten zal worden gedrukt. Dat gebeurt dan eindelijk op een soiree bij de marquise de Saint-Euverte. Swann heeft aan M. de Charlus gevraagd om de avond door te brengen bij Odette, zelf maakt hij zijn opwachting bij Saint-Euverte, dans un état de mélancolique indifférence à toutes les choses qui ne touchaient pas Odette (322:39-40). En precies doordat hij hier niets verwacht aan te treffen dat enig belang heeft voor zijn doel (Odette), kan hij aandacht opbrengen voor ‘de wereld van de society (…) op zichzelf’. En zo krijgen we een min of meer objectieve beschrijving van wat Swann aan lakeien en portiers en alle andere mogelijke vertegenwoordigers van de verschillende niveaus van de personeelshiërarchie die langs l’escalier monumental (324:28) staan opgesteld, en de door hen verstrekte serviele handelingen allemaal tegemoetkomt op zijn weg naar het epicentrum van de festiviteit waar hij als niet langer verwachte, late gast zijn opwachting maakt. Swann ziet in hen gelijkenissen met figuren op renaissanceschilderijen. Maar dat vermag hem niet te vermeien: Ah! avec quelle joie au contraire il eût grimpé les étages noirs, malodorants et casse-cou (‘halsbrekend’; 324:32-34) van het naaistertje waar hij met Odette een liefdesnestje had geïnstalleerd! Maar neen, hier moet hij langs al die strenge, in opgesteven livrei gestoken dienaren, die hem aan Mantegna, Dürer, Goya en Cellini doen denken – de opgang via de trap naar het bal van de marquise de Saint-Euverte wordt op die manier een rondgang door de West-Europese kunstgeschiedenis. En de gedachte aan de melkkannetjes in de portalen langs de trap naar het kamertje van Odettes naaister lui serra le coeur (326:10).

Swann komt aan bij de zaal waar het gezelschap een concert bijwoont. Bij de deur staan enkele mannen te praten. Hij is geïntrigeerd door de monocles op de lelijke koppen van de mannen. Hij ziet in elk van die monocles opeens une sorte d’individualité (326:27): ze lijken een eigen karakter te hebben, los van de persoon in wiens oog ze geklemd zitten. Swann wordt begroet door generaal de Froberville, net op het ogenblik dat marquis de Bréauté aan un romancier mondaine qui venait d’installer au coin de son oeil un monocle (327:11-13) vraagt wat hij hier komt doen. J’observe (327:16), antwoordt de romancier afgemeten. Dat kan kloppen want Proust, van wie we kunnen denken dat hij hier met een knipoog zichzelf als cameo ten tonele voert, omschrijft de monocle op de neus van de romancier als son seul organe d’investigation psychologique et d’impitoyable analyse (327:13-14).