Swann is dan ook des te verbouwereerder
wanneer Odette dan toch naast hem staat en vraagt door hem naar huis te worden
gebracht: hij heeft zich om niets zorgen gemaakt. En wanneer zij Forcheville laat
weten dat diens aanwezigheid daarbij niet gewenst is, dan kan Swann al helemaal
zijn vreugde niet op! Dan worden alle zorgen die hij zich over haar gemaakt
heeft weggevaagd door de voorafspiegeling van vleselijke lusten en ziet hij
enkel nog haar corps charmant (298:40).
Zou het dan toch kunnen dat zij geen dubbel leven leidt? En dan kan Swann
alleen maar verlangen naar een in alle eenvoud en vrede gedeeld leven met haar
waarin de eenvoudigste dingen en handelingen une sorte de douceur surabondante et de densité mystérieuse (299:37-38)
zouden krijgen. Hoewel, onmiddellijk na dit visioen beseft hij, beseft hij maar
al te goed, dat Odette hem in zo’n toestand van rust, wanneer hij zou genezen
zijn van zijn onstilbare verlangen naar haar en zijn verliefdheid, niet langer
zou interesseren: ze is te banaal, ce que
pourrait faire Odette lui serait indifférent (300:11-12). En Swann beseft,
hij beseft maar al te goed dat, indien hij een dergelijke genezing zou
ondergaan, hij zou ophouden te bestaan want hij ís op dit ogenblik die
verliefdheid: il redoutait à l’égal de la
mort une telle guérison, qui eût été en effet la mort de tout ce qu’il était
actuellement (300:13-15).
Swann wordt heen en weer geslingerd tussen
verliefdheid en jaloezie – en geen van beide gevoelens wil hij bewaarheid zien.
Van de weeromstuit begint hij Odette te haten. Hij wacht op een aanleiding om
zijn woede op haar te koelen. Die aanleiding komt er wanneer zij ingaat op zijn
aanbod om naar Bayreuth te gaan en daar een kasteeltje af te huren: dan kan ze
er Forcheville en de Verdurins uitnodigen en het spreekt dan vanzelf dat er
voor Swann zelf, die alles betaalt, geen plaats kan zijn. Hij denkt er niet aan
dat uitje van haar te bekostigen!, schrijft hij haar. Maar Swanns woede slaat
al vlug weer over in zijn tegendeel en hij maakt zich zorgen over het feit dat
hij door zijn boze brief in haar achting is gedaald.
En wanneer na deze heel oscillatie Swann weer
bij zijn verliefdheid is uitgekomen, kan hij vrede nemen met een ingebeelde kus
en een ingebeelde betoverende en lieve blik; hij is in elk geval even tevreden
met die ingebeelde blik que si elle (Odette) venait de l’avoir réellement et si ce n’eût
pas été seulement son imagination qui venait de le peindre pour donner
satisfaction à son désir (303:5-7).
Swann beseft dat hij de redenen die hij heeft
om wrokkig tegen Odette te zijn enkel kan doen gelden omdat hij haar zo graag
ziet. Dezelfde redenen zouden ten aanzien van andere vrouwen, die hij ooit
graag gezien heeft maar nu niet meer, niet volstaan.
Swann probeert een neutraal standpunt in te
nemen en de zaak te overdenken. Misschien zou het toch beter zijn Odette met
Forcheville naar Bayreuth te laten gaan: het zou zijn positie alleen maar
verstevigen als Odette eens de gastvrouw zou kunnen spelen, wat ze zo graag wil.
Dan kan hij zijn vertrouwen in haar demonstreren ten aanzien van Forcheville,
wiens positie in Bayreuth niet anders zou zijn dan op gelegenheden in Parijs
waar Swann niet – en Odette wel – van de partij is. Bovendien zou Odette Swann
dankbaar zijn als hij haar die reis toch zou betalen, en ze zou bij hem komen
en vriendelijk zijn en hem met al haar charmes betoveren. En ze zou hem weer
smaak doen krijgen in muziek. Elle était redevenue l’Odette charmante et
bonne. Il avait des remords d’avoir été dur pour elle. (304:34-36)
Odette is, hoe
oppervlakkig en banaal ook, natuurlijk niet van gisteren en zij doorziet dit
ingewikkelde heen-en-weer in het gemoed van Swann. Zij weet dat zij hem gerust
kan mishagen en hem les faveurs
auxquelles il tenait le plus (305:1-2) ontzeggen, een beetje later windt ze
hem toch weer rond haar vinger.
Swann is van de twee
het ziekst. Hij is in die mate het slachtoffer van zijn verliefdheid, hij is er
zo verslaafd aan, dat het nog maar de vraag is of het wel goed zou zijn hem
ervan te verlossen. Zijn liefde is zo tot in alles, tot in zijn hele
persoonlijkheid doorgedrongen, dat Swann niet meer te genezen valt: comme on dit en chirurgie, son amour n’était
plus opérable (308:41-42).
Bladzijden lang put
Proust zich uit voor de beschrijving van dit hypocriete spel van simuleren en
elkaar testen en bedriegen en zichzelf voorliegen. De gedetailleerd geanalyseerde
gemoedsbewegingen die hij ons hier voorschotelt, zijn nauwelijks nog te volgen.
Het gaat om uiterst subtiele verschuivingen, voorafnames, berekeningen. Het
gaat om de spiegeling van de spiegeling van een spiegeling. Je moet, als in het
schaken, niet één zet voor blijven maar als het kan drie of vier of vijf. Ik
voel bij mijn lectuur van deze oeverloze bladzijden mijn aandacht verslappen.