Het verlangen dat Odette de Crécy in Swann
doet ontstaan, is atypisch. Haar
schoonheid heeft Swann niet spontanément,
sans s’y efforcer (195:32) ‘aantrekkelijk’ gevonden, neen, haar schoonheid
was van een soort qui lui était
indifférent, qui ne lui inspirait aucun désir, lui causait même une sorte de
répulsion physique (195:41-43). Odette wordt bovendien
niet geholpen door de in die tijd heersende haar- en kledijmode – Proust steekt
er ferm de draak mee! Wanneer Odette toenadering zoekt – onder het mom bij hem
thuis zijn collecties te komen bezichtigen –, is het dan ook niet zonder enige
neerbuigendheid dat Swann toestemt. Al heeft hij toch ook al de leeftijd
bereikt waarop hij niet lichtzinnig omspringt met elke kans om verliefd te
worden. Het is de leeftijd où l’on sait se contenter d’être amoureux
pour le plaisir de l’être sans trop exiger de réciprocité (196 :24-25). Je valt niet meer voor louter fysieke schoonheid. Je hoeft ook niet meer
zo nodig een vrouwenhart te veroveren: het feit dat een vrouw je haar hart wil
schenken, kan volstaan om de tederste gevoelens te doen ontwaken. En je kent al
het deuntje van de liefde, je kunt desnoods middenin invallen en naadloos
aansluiten bij het punt waar de ontluikende liefde is aangekomen. De ouderdom
brengt een subtiele menging van levenswijsheid en cynisme.
Aanvankelijk kan Swann Odettes invitaties
afwimpelen met de uitvlucht dat hij hard moet werken aan een studie over
Vermeer – en réalité abandonnée depuis
des années (198:9). Odette kent Vermeer niet (Proust schrijft: Ver Meer),
zij vraagt Swann haar meer te vertellen over de Hollandse schilder. Swann
gebruikt nog een ander excuus: hij zegt bang te zijn voor nieuwe vriendschappen
en voor de angst die deze met zich meebrengen. De manier waarop Odette hem
bezweert niet bang te zijn voor haar genegenheid ontwapent hem. Vous
avez dû souffrir par une femme. Et vous croyez que les autres sont comme elle.
Elle n’a pas su vous comprendre ; vous êtes un être si à part. C’est cela que
j’ai aimé d’abord en vous, j’ai bien senti que vous n’étiez pas comme tout le
monde. (198:33-38) Dit soort argeloze uitspraken
brengt Swann ertoe zijn aanvankelijke esthetische bezwaren ten aanzien van
Odettes fysieke verschijning te laten varen. Het enige wat hij nu nog nodig
heeft om zijn gereserveerdheid helemaal op te geven, is ‘een bepaalde
omstandigheid’.
Die omstandigheid komt er. Marcels
grootvader weigert in te gaan op een schriftelijk verzoek hem bij de Verdurins
te introduceren: dat volkje is hem te laag gevallen. (Hier krijgen we nog eens
de à la garde!-scène (194:6) –
dergelijke niet weggewerkte herhalingen wijzen op de onvolkomenheid, of
onafheid, van Prousts tekst.) Omdat niemand Odette helpt, brengt ze zelf Swann
mee naar de Verdurins. (Hoe dit mogelijk is, blijft onduidelijk. Kan een jonge
vrouw op eigen houtje iemand introduceren? Gaat dat niet in tegen elke
etiquette? Of wijst dit op een gebrek
aan etiquette en wil Proust op die manier de ‘lage’ status van de Verdurins illustreren,
alsook het feit dat Swann er lak aan wanneer hem dat uitkomt?)