Swann gaat enkel ’s avonds naar Odette. Hij
beseft dat hij niet weet wat zij overdag doet, net zo min als hij weet wat zij
in het verleden deed. Hij weet dat zij een niet zo gunstige reputatie genoot,
maar hij troost zich met de gedachte qu’il
n’y a souvent qu’à prendre le contrepied des réputations que fait le monde pour
juger exactement une personne (239:29-31). Hij kan zich overigens niet
voorstellen dat Odette zo slecht zou zijn: hij heeft haar een keer zien liegen
tegen Mme Verdurin, en dat ging haar niet goed af: een voorafspiegeling op wat
hij zelf nog zal ondervinden.
Odette vindt dat Swann op een adres woont zijn
stand onwaardig. Hij woont in een buurt, op het Île Saint-Louis, die
traditioneel in trek is bij de oude adel die hij frequenteert. Het zwaartepunt
voor de nieuwe rijke bourgeoisie waartoe Odette wenst te behoren en die in
Parijs steeds nadrukkelijker het schone weer uitmaakt, bevindt zich meer in de
omgeving van de Arc de Triomphe.
Af en toe komt Odette een keer ’s namiddags
tot bij Swann, en dan schenkt zij hem een van haar beminnelijke glimlachjes.
Maar soms hoort hij toch ook eens iets over haar gangen en dan blijkt dat die niet
uitsluitend naar hem voeren. Dan realiseert hij zich qu’Odette
avait une vie qui n’était pas tout entière à lui (240:29-30).
Swann beseft dat Odette niet echt intelligent
is en hij onderneemt geen pogingen om haar slechte smaak weg te werken. En
inderdaad, iemand die haar interesse verliest voor Vermeer omdat het niet
bewezen is dat die zijn schilderijen uit liefdesverdriet maakte, daar zijn veel
kosten aan. Swann probeert het dan ook niet. Hij vindt het zelfs charmant, comme tout ce qui venait d’elle (245:34).
Hij is zelfs bereid om wat zij goed vindt, zelf ook goed te vinden: il cherchait à se plaire aux choses qu’elle
aimait (246:32-33). Dat kost hem trouwens niet zoveel moeite aangezien zijn
scepticisme d’homme du monde al zijn croyances intellectuelles de sa jeunesse (247:4-6)
hebben verdrongen. Hij is er
nu van overtuigd que les objets de nos
goûts n’ont pas en eux une valeur absolue, mais que tout est affaire d’époque,
de classe, consiste en modes, dont les plus vulgaires valent celles qui passent
pour les plus distinguées (247:8-11). De
prepostmoderne esthetica van Swann – hij is zijn tijd ver vooruit! – sluit nauw
aan bij het doorbreken van de sociale onderscheidingen ten nadele van de oude
aristocratie. De afbraak van de esthetische hiërarchieën gaat hand in hand met
de democratisering van de maatschappij.
Van de weeromstuit vindt Odette hem ook niet
zo intelligent als ze aanvankelijk had gedacht. Wel bewondert ze in hem son indifférence à l’argent, (…) sa gentillesse pour chacun, (…) sa
délicatesse (241:34-35). En zo gaat het dikwijls bij
grote geesten: waar de kleine man, of vrouw, niet bij hun denkbeelden kan, daar
bewonderen ze hun goedheid. Ondertussen blijft Odette een voorkeur hebben voor
‘middeleeuwse’ interieurs en voor lieden die aimaient à bibeloter (in boeken neuzen), qui aimaient les vers, méprisaient les bas calculs, rêvaient
d’honneur et d’amour (245:11-13).
Odette verlangt niet door Swann opgenomen te
worden in zijn wereld. Het lijkt erop dat ze de kwade tongen vreest die zich
daar zouden kunnen roeren. Toch is het niet zo dat ze niet tot de beau monde
zou willen doordringen, maar ze heeft wel een heel andere opvatting over wat
chic is dan Swann. Voor mensen die deel uitmaken van de society, zoals Swann,
is chic iets dat in concentrische cirkels van de ene mens op de andere
afstraalt, een licht dat zich vanuit een kleine centrale kring afzet op steeds
wijdere kringen daarbuiten. Hierin opgenomen te zijn, impliceert een kennis van
namen en hiërarchieën. Die kennis bezit Odette niet, voor haar is ‘chic’ een
materiële aangelegenheid, iets wat te vinden is op bepaalde plaatsen op
bepaalde tijdstippen: par exemple, le
dimanche matin l’avenue de l’Impératrice, à cinq heures le tour du Lac, le
jeudi l’Eden Théâtre, le vendredi l’Hippodrome, les bals… (243:16-19).
Swann beseft dat zijn opvatting van ‘chic’ al aussi sotte, dénuée d’importance (243:40) is geworden en hij
onderneemt geen pogingen beide opvattingen op elkaar af te stemmen. Hij beseft
dat Odette zijn adressenboek alleen maar belangrijk vindt in de mate dat zij er
toegangskaarten en uitnodigingen uit kan puren.