Wanneer Swann de eerste keer bij de Verdurins
aankomt, zijn daar aanwezig, behalve mijnheer en madame Verdurin en Odette:
dokter Cottard en zijn vrouw, de jonge pianist en zijn tante, en een schilder
die op dat ogenblik in de smaak valt. In de loop van de avond komen er nog
enkele ‘getrouwen’ bij.
Dokter Cottard is een beetje onnozel. Hij
beschikt niet over het vermogen om in te schatten of iets serieus bedoeld is of
om te lachen. Daarom reageert hij altijd dubbel: ernstig maar met un sourire conditionnel et provisoire (200:6)
om de mond, niet voluit glimlachend dus, hetgeen hem voor een reproche de naïeveté (200:7) moet
behoeden. Om zijn gebrek aan kennis aan te vullen – kennis die hij nodig heeft
om de dubbelhartige situaties waarin hij op de soirees verzeild geraakt beter
in te schatten – laat hij geen gelegenheid onbenut om meer te weten te komen over
eigennamen en zegswijzen. Zegswijzen die hij dan ook te pas en ten onpas – en
meer ten onpas omdat hij alles veel te letterlijk opvat – in de conversatie hoopt
te kunnen gebruiken! Proust introduceert met de onnozele Cottard, die niet voor
dubbelzinnigheid vatbaar is, een geschikte figuur om – ex contrario – de dubbelhartigheid
en hypocrisie, die de ‘beschaafde’ conversatie domineren, extra in de verf te
zetten.
De schilder, ‘monsieur Biche’, is een
arrangeur van verhoudingen. Hij gaat er prat op al enkele huwelijken te hebben
bekokstoofd, même entre femmes! (202:11)
en hij kijkt dan ook uit naar de komst van Swann, met de stellige intentie goed
toe te kijken of Odette erin zal slagen Swann aan zich te binden.
Odette heeft – met een nuffig modewoord –
aangekondigd dat Swann smart is. Het
gezelschap verwacht daarom un ‘ennuyeux’ (202:13)
te zullen mogen verwelkomen. Maar Swann maakt een veel betere indruk, en daar is
zijn vertrouwdheid met de hoogste kringen niet vreemd aan. Hij heeft het
allemaal al meegemaakt en kan zich los en ontspannen kwijten van de
geplogenheden die hij hoort na te komen, met dien verstande dat hem een grotere
vrijheid is toegestaan omdat hij nu eenmaal vanuit de hogere kringen naar de
lagere kring van de Verdurins is afgedaald. Maar bij het glimlachje waarop
dokter Cottard hem onthaalt, aarzelt Swann toch even. Is dat nu een
samenzweerderig glimlachje, waarmee de dokter mogelijk de nieuwe gast wenst te
herinneren aan een gemeenschappelijk uitstapje naar een of ander huis van
plezier? Swann ziet echter al vlug in dat hij zich vergist wanneer hij wordt
voorgesteld aan mevrouw Cottard: de dokter zal in het bijzijn van zijn vrouw
toch niet dergelijke toespelingen maken? Swann wordt ook voorgesteld aan de
schilder Biche, aan de archivaris Saniette en aan de tante van de pianist. We
zien telkens hoe de Verdurins waken over de manier waarop Swann de eerste
ontmoeting met hun gasten doorstaat. Wanneer Biche Swann en Odette meteen naar
zijn atelier uitnodigt (waar hij op een portret de glimlach van dokter Cottard
probeert vast te leggen), reageert Mme Verdurin jaloers. En aan de verlegen en
goedhartige Saniette, vinden ze, moet Swann niet al te veel aandacht besteden. Met
de tante van de pianist, die bang is fouten tegen het Frans te maken en daarom
maar meteen álle woorden onduidelijk uitspreekt, moet Swann maar niet de spot
drijven, vindt M. Verdurin. Als je met haar alleen bent, blijkt ze best wel
interessant, verdedigt hij haar. En bovendien kan ze goed schrijven! Heeft
Swann haar neefje, de pianist, al eens gehoord? ‘Het zou een eer…’ zijn, zegt
Swann, maar hij wordt meteen onderbroken door M. Verdurin die het onbedachtzaam
gebruik van zo’n duur woord (‘eer’) bespottelijk vindt.
Mme Verdurin ziet het van op een afstandje
aan: de heren lijken zich te amuseren en zij voelt zich buitengesloten.
Aangezien ze, ‘sinds het ongeluk met haar kaak’, niet voluit kan lachen,
beperkt ze zich tot une mimique
conventionnelle qui signifiait, sans fatigue ni risques pour elle, qu’elle
riait aux larmes (205:23-25): zelfs de meest spontane gevoelsuiting is
gereduceerd tot een artificiële imitatie ervan. Mme Verdurin pronkt graag met
haar spulletjes en alle nutteloze cadeaus die ze van haar gasten krijgt. Konden
ze maar allemaal bloemen en zoetigheden meebrengen: die dingen hoef je
tenminste niet uit te stallen. Nu pocht ze met haar Beauvais-canapé. Ze is in
het benoemen van het tafereel op het borduursel van de zitting – een
voorstelling van ‘De vos en de druiven’ van La Fontaine (Mme Verdurin heeft het
over een ‘beer’) – al even onnauwkeurig als in het benoemen van het ‘voorspel’
van de Meistersinger van Mahler (ze
heeft het over de ouverture
(206:36)). Het is duidelijk dat Proust zich amuseert met de lacunes in de
parate kennis van zijn protagonisten.