Het talrijke gebroed van een van de zwanenkoppels op het
Stil Ende heeft veel bekijks bij sluikparkeerders en wandelaars, maar ook bij
buurtbewoners die als onvervalste ornithologen dagelijks komen verifiëren of de
zes kuikens er nog allemaal zijn en het goed stellen. Al menig gesprekje werd
hierover gevoerd achter de draad rond het langwerpige vijverpark. En al menige
foto werd gemaakt, met compacttoestelletjes maar ook met uit de kluiten
gewassen, van een stevige telelens voorziene spiegelreflexcamera’s. De
evoluties worden hier van in de vroege lente op de voet gevolgd: de nestbouw,
het broeden en na het uitkomen de komische parade te land en te water. Moeder –
of vader, dat is mij niet duidelijk – zondert zich de hele tijd van de vroegste
opvoeding af in een uithoek van de vijver, terwijl de kinderloze troep het
centrale gedeelte blijft bezetten. Tussen beide bewaakt de andere ouder het
overgangsgebied. Deze zorgvuldige territoriale – en ongetwijfeld ook
pedagogische – opdeling blijft enkele weken gehandhaafd, tot de jongen, die nu
nog van niet beter weten en als blinde kiekens achter dat grote lijf dat zij
voor ‘moeder’ (of ‘vader’?) houden, aanwaggelen en -zwemmen, niet meer in te
tomen zijn en op zoek gaan naar vrienden in de rest van de vijverpopulatie. Het
is plezierig om deze ontwikkelingen gade te slaan. Het brengt iets heel
vriendelijks in mijn buurt – iets wat mensen elkaar niet meer te bieden hebben,
is mijn misantrope zelf geneigd daar aan toe te voegen.