Dat vond ik wel een goed idee: een korte
diapositievenprojectie. Niet zozeer omwille van het onderwerp: een schoolreis
van een school waar ik nooit iets mee te maken heb gehad, met mensen die ik
nooit heb gekend of nog maar recent heb leren kennen, en naar een bestemming
die mij al evenmin iets zei – en ook de kwaliteit van de foto’s was niet echt
overtuigend. Neen, het was gewoon het gegeven van de diaprojectie an sich: de laders met zorgvuldig klaargemaakte
en geklasseerde frames die waarschijnlijk al vele jaren het daglicht niet
hadden gezien; het inbrengen van de lades in het toestel en het specifieke, al
lang niet meer gehoorde geluid daarvan; het projectieapparaat dat de frames een
voor een mechanisch uit de intussen doorschuivende lader haalt en voor de
belichtingslamp brengt – ook weer met dat specifieke geluid; het scherpstellen
van de lens, waarbij J., net als mijn leraren in de lagere school heel lang
geleden, de scherpstelring steevast en schijnbaar onvermijdelijk altijd eerst
de verkeerde kant uitdraaide, waardoor het op de wand geprojecteerde beeld in
plaats van scherper eerst nog een gradatie flouer werd; de dia’s die omgekeerd
in de lade staken, of gespiegeld. En af en toe was er een vakje leeg, en dan
projecteerde de lamp een witte rechthoek op de muur en in het trillen van dat
wit (met de stofdeeltjes in de rand) en het gonzen van de verluchtingspropeller
zinderde een vervlogen en nooit meer terugkerende wereld na. Dat hele arsenaal
van bewegingen en geluiden: dat vond ik interessanter dan de beelden die ik te
zien kreeg van jonge mensen met gedemodeerde brillen en kapsels in
onherbergzame en al flink verkleurende landstreken die ik nooit met eigen ogen
had mogen aanschouwen, en dan de herinneringen die dit alles bij J.’s andere gasten
opriep en waartoe ik nooit toegang zou krijgen.