De smaak en de wereld van Odette zijn niet die
van Swann. Maar hij probeert haar niet om te buigen naar zijn ideaal,
integendeel, zijn liefde voor haar straalt af op wat zij mooi en belangrijk
vindt – en hij begint, geheel tegen zijn natuur zou je kunnen zeggen, haar
voorkeuren te delen. Daardoor kan hij ook van de kring van de Verdurins houden,
hoewel deze zeker niet beantwoordt aan de sociale status die hij gewoon is. Hij
spiegelt zichzelf het denkbeeld voor dat hij nooit nog ergens anders heen zal
willen gaan, en hij dicht de deelnemers aan de bijeenkomsten aldaar zelfs
positieve eigenschappen toe die ze uit zichzelf niet echt hebben. Ja, hij dicht ze ‘grootheid’ toe: Ce sont des êtres magnanimes, et la
magnanimité est, au fond, la seule chose qui importe et qui distingue ici-bas. (249:2-4)
Over Mme Verdurin zegt hij zelfs dat haar attenties ten aanzien van hem révèlent une compréhension plus profonde de
l’existence que tous les traités de philosophie (249:25-27).
Swann is met andere woorden verblind. Hij
vergeet dat er naast de Verdurins nog wel andere mensen met groothartigheid en
kunstzinnigheid bestaan die minstens evenveel als M. en Mme Verdurin zijn
aandacht zouden verdienen.
Swann ziet ook niet dat M. en Mme Verdurin, nu
zo door hem verheerlijkt, hem niet eens echt graag hebben. Zij voelen aan dat
de manier waarop hij hen waardeert niet strookt met het sociale verschil dat er
hoe dan ook tussen hen blijft bestaan. Zo is Swann blijkbaar niet bereid
diegenen die niet tot de kring behoren openlijk, ten aanzien van de
‘getrouwen’, af te zweren. Er blijft in hem, zo voelen de Verdurins het aan, un espace réservé, impénétrable (250:10-11)
bestaan, en ze ervaren, met betrekking tot leurs
dogmes, une impossibilité de les lui imposer, de l’y convertir entièrement
(250:15-17).
Wat een tegenstelling met die andere gast die
zijn opwachting maakt bij de Verdurins: le
comte de Forcheville (250:28)! Deze snob hemelt de Verdurins helemaal niet
op, zoals Swann, maar hij onderschrijft wel, in tegenstelling tot Swann, die
daarvoor te fijnbesnaard is, de critiques
trop manifestement fausses que dirigeait Mme Verdurin contre des gens qu’il
connaissait (250:38). En hij keurt de tirades van de schilder en de grapjes
van Cottard wél goed.
Swann reageert jaloers wanneer hij merkt dat
Odette deze nieuwe gast heeft aangebracht – ook al heeft hij zelf niet l’idée d’être jaloux d’Odette (253:34).
De verschillen tussen Forcheville en Swann
vallen al meteen op bij het eerste diner waaraan Forcheville deelneemt. Hetgeen
précipita la disgrâce de Swann (251:8-9)
– voegt Proust er omineus aan toe.
Het verslag van dat diner neemt ongeveer
veertien bladzijden in beslag. Wanneer Proust dan eindelijk weer de draad
opneemt, herneemt hij meteen dat woord disgrâce:
Swann ignorait encore la disgrâce dont il
était menacé chez les Verdurins (266:23-24).
Behalve de habitués neemt ook professor
Brichot deel aan het diner. Hij is zo’n academicus die graag vulgariserend uit
de hoek komt en de scherpe kanten van zijn al te theoretische kennis verzacht
door voorbeelden te zoeken uit de actualiteit en de levenssfeer van zijn
gespreksgenoten. Vanuit zijn achtergrond kan Swann de grapjes van de professor
alleen maar pédantesques, vulgaires et
grasses à écoeurer (weerzinwekkend grof; 253:21-22) vinden.
Het gesprek gaat over figuren uit een zeer ver
verleden van de Franse geschiedenis. Swann verlegt het onderwerp en vraagt iets
over de tentoonstelling van een schilder die hij bewondert – maar Biche kaapt
met zijn repliek alle aandacht weg. De schilder gebruikt zelfs het woord caca (254:31)! Dan brengt Mme Cottard
het gesprek op een recent toneelstuk van Alexandre Dumas fils waar haar man samen met Swann naartoe is gegaan en waarin
sprake is van een salade japonaise (256:4).
In dit gesprek schuilt achter bijna elke regel
een venijnig te interpreteren sneer of opmerking aan het adres van een van de
aanwezigen – zodat het beleefde gebabbel voortdurend onder een bijna te snijden
hoogspanning blijft staan. Die wordt geneutraliseerd door de humor: de schilder
die caca zegt, of Forcheville die
zich het gemeenzame tussenvoegsel saperlipopette
(262:9) laat ontvallen, of de blunders van dokter Cottard en archivaris
Saniette…
Ondertussen steekt Forcheville zijn
bewondering voor het oratorisch talent van Biche niet onder stoelen of banken –
ook al heeft hij quelques mots un peu
réalistes (257:40-41) gebezigd. Maar ja, dat is nu eenmaal le goût du jour (257:41), dat moet
kunnen. Biche doet met zijn welsprekendheid Forcheville overigens denken aan
een kameraad in zijn regiment. Die kon over om het even wat om het even wat
zeggen. Swann zat trouwens ook in dat regiment, zegt Forcheville, die
vastbesloten lijkt om elke gelegenheid te baat te nemen om bij Odette in het
gevlei te komen – reden waarom hij iets over Swann zegt waarvan hij denkt dat
het positief is: dat hij hem nooit te zien krijgt omdat hij altijd bij oude
adellijke families zit. Bijvoorbeeld de La Trémoïlles. Dat is niet juist en Mme
Verdurin, die dat weet, slaagt er nauwelijks in haar afkeuring te verbergen: de
door Forcheville genoemde namen zijn helemaal niet achtbaar. On
me paierait bien cher que je ne laisserais pas entrer ça chez moi (259:16-17), zegt Mme Verdurin en ze
werpt Swann een strenge blik toe. Maar Swann neemt de
handschoen op en verdedigt de familie La Trémoïlles: die zijn best wel
intelligent. Waarop Forcheville hem vraagt wat hij daaronder verstaat. Hij
krijgt een belegen, niet ter zake definitie van een oude Franse filosoof.
Na de maaltijd gaat Forcheville bij dokter
Cottard en M. Verdurin – ouwe jongens krentenbrood – eens polsen of ze madame
de Crécy, Odette dus, ook zo’n lekker stuk vinden, saperlipopette! J’aimerais mieux l’avoir dans mon lit que
le tonnerre (262:14-15), antwoordt
Cottard gevat. M. Verdurin gebaar met veel misbaar,
waarbij zijn pijp en nogal wat rook te pas komen, dat hij deze grol grappig
vindt. M. Verdurin meldt zijn vrouw dat Odette bij Forcheville in de smaak
valt. Mme Verdurin aarzelt niet: zij meent te weten dat Odette graag eens met
de comte zou dejeuneren. Nous
allons combiner ça, mais il ne faut pas que Swann le sache. (263:10-11)
Stilaan vertrekken de gasten. Odette ziet
Forcheville ongaarne vertrekken en kan het niet opbrengen neen tegen Swann te
zeggen. Maar ze is humeurig. Mme en M. Verdurin kaarten na. Ze spreken kwaad
van Swann omdat hij te stroperig sprak over de door het gezelschap gehekelde
oude Franse adel. M. Verdurin is streng
in zijn oordeel: hij vindt Swann een hypocriet heerschap dat altijd rond de pot
draait en de kool en de geit wil sparen. Quel différence avec
Forcheville! Voilà au moins un homme qui vous dit carrément sa façon de penser.
(265:31-33) Bovendien
heeft Swann geen titel, hij is le raté,
le petit individu envieux de tout ce qui est un peu grand (266:5-7). Dan heeft Forcheville tenminste nog zijn titel van comte! Het is M. Verdurin ook niet ontgaan dat Odette meer in
Forcheville ziet dan in Swann.