Ik herinner mij een passage in Het boek van de lach en de vergetelheid waarin Milan Kundera de
migratie van merels uit de bossen naar verstedelijkte gebieden een ontwikkeling
noemt die, op een neutrale maar onmogelijk door mensen te hanteren schaal
gemeten, belangrijker mag worden genoemd dan bijvoorbeeld de volksverhuizingen van
de Vandalen of de inval van de Duitsers in Polen. Want, aldus Kundera, de
migraties van Vandalen of Duitsers, dat is een intraspecifieke wijziging van
verhoudingen. Het gaat om een wijziging in de verhouding tussen mensengroepen. Als
merels de bossen inruilen om in de steden, en dus onder de mensen, te gaan
leven, dan hebben we het over een wijziging in de verhouding tussen soorten. En
daarom is de migratie van merels belangrijker dan de migratie van Vandalen. Of
dan de inval van de Duitsers in Tsjechië. Of van de Russen.
In het Stil Ende, hier om de hoek, leven er schildpadden. Invasieve
exoten. Een of andere idioot heeft er ooit een eerste exemplaar in neergepoot. En
blijkbaar gedijen die beestjes want als de zon schijnt – wat zij dezer dagen
niet vaak belieft te doen – komen ze boven water om te zonnen op de
zwanenplank. Schildpadden in het Stil Ende? Dat is, me dunkt, een nog belangrijkere
migratie dan merels die naar de stad trekken. Merels waren buren, en ze kwamen
als buren naar ons toe. Ze sloten vriendschap met de mees en de mus, en waren
vlug genoeg geïntegreerd om op hun beurt de vink en de aalscholver in de stad
te verwelkomen. Maar schildpadden, dat zijn allochtone beesten. Die komen niet
uit het bos naast de stad maar van ergens helemaal elders. Die passen bij de
zwanen en eenden van het Stil Ende als een tang op een varken. Ze zitten daar
lijzig te zonnen en trekken zich van niets iets aan.
Maar ja, zo gaat het. En binnen een paar jaar trekt niemand
zich van die schildpadden nog iets aan.