Jonge mensen hechten veel belang aan hoe ze door anderen
worden gezien. Perfect normaal is dat: hun ‘identiteit’ is nog niet gevormd en
dus kunnen – en moeten – ze nog volop grenzen aftasten. Het ‘imago’ dat ze
nastreven, het beeld dat ze naar buiten uitdragen, vormt echter een zeer wankel
evenwicht – om niet te zeggen: onevenwicht – met hun zelfbeeld. Zolang een
stabiel evenwicht niet is bereikt, zijn de uitingen extreem – zoals een wijzer
op een balans kan uitslaan zolang het gewicht niet tot rust is gekomen. Pas in
volwassenheid worden standvastigheid en continuïteit bereikt, vermoed ik – al is
het resultaat nooit definitief: onder meer de modes zorgen voortdurend voor
onrust.
Het zelfbeeld kan pas ontstaan door grenzen af te tasten.
Die grenzen zijn een sociaal gegeven – het bizarre is dus dat de hang naar
authenticiteit, vaak verward met uniciteit of origineel zijn, in hoge mate
berust op conformismen. Maar goed.
De provocatie – want dat is het toch? – van deze jongeman
kan er, wat mij betreft, gerust mee door. Het passeert wel. En: zijn we niet
allemaal zo geweest? Wat ik minder onschuldig vind, is het feit dat hij zijn
hebben en houden in een misschien door kinderhanden in een of ander Indiaas of
Filippijns atelier aan elkaar genaaide rugzak van een hippe multinational met
zich meedraagt, een rugzak waarvan het prijskaartje ongetwijfeld een onwaarschijnlijke
disproportie weerspiegelt tussen productiekost en verkoopprijs, een verhouding
die – alweer – uit balans wordt
geduwd door, naast de lage lonen, grondstoffenroofbouw, just-in-timetransporten,
ecologische voetafdruk, enzovoort, enzovoort...
Ach. Denken valt zwaar, en het wordt vaak zwaar op de hand.
Ik weet het. Maar ik zou willen dat die kerel zijn ogen opentrekt en samen met
mij in een hoopvollere wereld zou kunnen leven.