Wij
beschouwen huisdieren als wezens die vooral met ons een relatie opbouwen en
vaak doen ze dat ook – maar dan enkel en alleen omdat ze weinig of geen contact
hebben met soortgenoten. Omdat ze au fond bijzonder eenzaam zijn, eigenlijk. Ze
zien ons als substituten voor hun afwezige makkers en benaderen ons in zeer
hoge mate met opportunistische bedoelingen – waarbij natuurlijk beide woorden, ‘opportunistisch’
en ‘bedoelingen’, tussen aanhalingstekens dienen te worden gedacht want dieren kunnen
geen bedoelingen hebben, en het toedichten van opportunisme is natuurlijk geheel
en al een kwestie van projectie. De gevoelens die wij bij die ‘opportunistische
bedoelingen’ ontwikkelen, zijn bijgevolg in grote mate een vorm van
zelfbegoocheling. Daar is op zich niets mis mee, het kan van veel wat wij
zinvol vinden worden gezegd.
Af
en toe komt hun ware aard toch boven. Dan laten ze, al dan niet met hun
gebreide jasje aan, alle beschaving
varen en rukken ze aan hun leibanden, vliegen ze tegen het gaas op, huilen ze
de sterren van de hemel of loeien ze naar hun vriendinnen op het weiland aan de
andere kant van de weg.