I, 188-195
De voorwaarden om toegelaten te worden tot
de petit clan (188:12) van de
Verdurins zijn behoorlijk nuffig. Het Credo
(188:14, mét hoofdletter) omvat subtiele aanwijzingen inzake artistieke
voorkeuren en – meer nog – veronderstelde attitudes met betrekking tot het zich
voortbewegen in de high society. Zo komt het dat er maar weinig vrouwen de
bijeenkomsten der Verdurins frequenteren: zij zijn te nieuwsgierig naar wat er
in andere salons gebeurt en dat wordt niet geapprecieerd. Behalve de jonge
vrouw van dokter Verdurin maken enkel nog Odette de Crécy en la tante du
pianiste (188:39) deel uit van het selecte gezelschap.
De kring streeft toch enige informaliteit en
camaraderie na. Geen habit noir
(189:25) op de bijeenkomsten, en de pianist speelt alleen maar Wagner als hij
daar zin in heeft.
Mme Verdurin waakt als een kloek over de
aanwezigheden: je moet al een stevig excuus hebben om een soirée over te slaan.
Een minnaar of maîtresse is alvast geen excuus om niet te komen: de Verdurins,
dat wil zeggen Mme Verdurin want zij gaat daarover, hebben liever dat de nieuwe
vlam meekomt naar de feestjes. Als hij of zij aan de strikte voorwaarden
voldoet, heeft de kring er dan alvast opnieuw een waardevol element bij.
En zo gebeurt het dat Swann, als introducé
van Odette, in het gezelschap van de Verdurins wordt opgenomen. Natuurlijk zijn
de Verdurins voor Swann te min: hij is veel chiquere kringen gewoon. Maar Swann
aimait tellement les femmes
(191:18-19) en als hij zijn oog op eentje heeft laten vallen, gaat hij ervoor –
ook al maakt ze deel uit van een lagere sociale klasse. In de society heeft hij
zowat alles versierd wat er te versieren valt, nu gaat hij de kringen lagerop
afstropen. Zijn begeerte en liefde trekken zich van sociale stratificaties
niets aan. Integendeel, door een vreemde kronkel komt het Swann voor dat zijn
ijdelheid nog meer gestreeld kan worden als het voorwerp van zijn liefde hem
als het ware van onderaf benadert. De afwijzing door een ondergeschikte zou harder aankomen. Swann, qui était simple et négligent avec
une duchesse, tremblait d’être méprisé, posait, quand il était devant une femme
de chambre. (192:4-6)
Swann trekt zich, in zaken van liefde, niets
aan van sociale afgrenzingen. Hij streeft er niet naar de vrouwen die hij aantreft
in zijn eigen kring mooi te vinden, neen, hij probeert de vrouwen die hij mooi
vindt te versieren, ook als ze geen deel uitmaken van zijn kring. Esthetische
standaarden wegen voor hem zwaarder door dan de dictaten van zijn sociale
klasse. Dat hij met deze houding, die meteen een levenshouding is, bepaalde
hooggeplaatste dames schoffeert, neemt hij er voor lief bij. Hij vindt het
vermakelijk, en hij kan niet worden vrijgepleit van ‘een zekere lompheid’ (une
certaine muflerie (193:11)). Dat verwijt hindert hem niet, hij gaat er prat op
een levensgenieter te zijn. Hij
gaat, ervan overtuigd que la ‘Vie’
contient des situations plus intéressantes, plus romanesques que tous les
romans (193 :16-17), prat op zijn avontuurtjes en licht er de baron de
Charlus graag over in. (Wij zullen
dus nog kennis maken met deze baron.)
Swann schakelt bij het versieren met cynisme
en altijd constant gebleven diplomatie de hand- en spandiensten van al zijn
vrienden in. Die kunnen, ondanks zijn onberekenbare grillen en platte opportunisme,
hem nooit weerstaan. Maar ze blijven op hun hoede. Zoals Marcels grootvader.
Hij ontving al strategische brieven van Swann voor Marcels geboorte. En dan was
het: à la garde! (194:6)