In het vernieuwde station van Brugge is een grote overdekte
ruimte ontstaan waarin nu ook – en dat verheugt mij – af en toe iets te beleven
valt. Zoals de rappers vandaag, of hoe heten die gasten die acrobatieën
uitvoeren bij een-soort-muziek-waar-ik-anders-nooit-naar-zou-luisteren-maar-die-ik-in-deze-context-wel-kan-dulden,
een ritmisch gekwaak dat ze in een gettoblaster hebben meegebracht. Ze springen
als een uitvergrote kikker van hun ene voet op de andere, zwaaien dan hun benen
hoog in de lucht, laten zich – nooit onzacht – op de gladde vloer vallen en
centrifugeren hun ingewanden door op hun hoofd ter plekke een tollende beweging
uit te voeren. Enfin, ze dansen. Brugge is natuurlijk de metropool niet en de
passanten kijken nog onwennig toe. Ze blijven node staan, eigenlijk liever
niet. Je ziet ze omkijken en hoort ze denken: wat een rare snuiters. Maar ik
vind ze moedig, die snuiters. Ze verdienen onze aandacht en waardering – ’t is in
elk geval toffer dan dampend en zuipend en de zeer onmiddellijke omgeving, laat
ons zeggen tussen de bank waarop ze hangen en de vuilnisbak tien meter verder,
bevuilend de uren voor en tussen en na de lessen zoek te maken.