donderdag 31 december 2020

lijstje 30

lijstje van boeken die er om de een of andere reden voor mij toe doen die ik in 2020 las of herlas (*aantal keren gelezen*), in chronologische volgorde van lectuur en met links naar wat ik erover schreef (‘!’: zestien beste boeken)

 

Joris Note, Timmerwerk

L.N. Tolstoj, De dood van Iwan Iljitsj (**)

Karel Capek, Een doodgewoon leven

Tommy Wieringa, Caesarion

Louis Paul Boon, Pieter Daens

Cees Nooteboom, Voorbije passages

Jeroen Brouwers, Bezonken rood (***) ‘!’

Herman Melville, Moby Dick

Yanis Varoufakis, Talking To My Daughter

Maurice Pons, De seizoenen

Georges Perec, De dingen (**) ‘!’

Geert Buelens, De jaren zestig

Alain de Botton, Proeven van liefde (****)

Edouardo Albinati, De katholieke school

Sándor Márai, Gloed (***) ‘!’

Luigi Malerba, De ontdekking van het alfabet ‘!’

Luuk Gruwez, Het land van de wangen en hier (**)

Uwe Timm, Mijn broer bijvoorbeeld ‘!’

Sándor Márai, Bekentenissen van een burger

Luuk Gruwez, Het land van de handen

Jeroen Brouwers, Cliënt E. Busken

Tom Lanoye, Sprakeloos en hier en hier (**)

Dirk Van Duppen, Zo verliep de tijd die me toegemeten was en hier

Cees Nooteboom, Berlijn

Sándor Márai, De nacht voor de scheiding

George Perec, Ruimten rondom ‘!’

Pascal Cornet, De elfde teen ‘!’

Johan de Boose, De grensganger

Cyrille Offermans, Een iets beschuttere plek misschien en hier ‘!’

Nicolaas Matsier, Gesloten huis ‘!’

Ton Lemaire, Met lichte tred

Sander Kollaard, Uit het leven van een hond

Stefan Hertmans, De opgang

Jorge Semprun, Schrijven of leven

Primo Levi, Is dit een mens (**) ‘!’

Primo Levi, Het respijt (**) ‘!’

Geert Mak, Grote verwachtingen ‘!’

Rob Riemen, Adel van de geest (**)

Annie Ernaux, De jaren en hier en hier ‘!’

Heinrich Böll, De verloren eer van Katharina Blum

Géraldine Schwartz, De geheugenlozen ‘!’

Heinrich Böll, Meningen van een clown (**) ‘!’

Annie Ernaux, Une femme

Sándor Márai, Land, land!... en hier

Karen Armstrong, Door de nauwe poort ‘!’

scherf 102

Verschuiven

 

Het Wikipedia-lemma over vandalisme maakt omstandig onderscheid tussen een hele rist soorten:

    2.1 Spelvandalisme

    2.2 Prestigevandalisme en vervelingsvandalisme

    2.3 Pesten en stalking

    2.4 Wraakvandalisme

    2.5 Diefstal door middel van vandalisme

    2.6 Erosievandalisme

    2.7 Groeps- en voetbalvandalisme

    2.8 Politiek en religieus getint vandalisme

    2.9 Intimidatie

    2.10 Vandalisme gericht tegen het verkeer

    2.11 Cybervandalisme

    2.12 Vraag om aandacht

Ik verdiepte me in deze materie nadat ik een paar dagen geleden onnadenkend had verondersteld dat een rij pas geplante eiken door een jeugdig iemand was vernield. Ik schreef: ‘Iemand, ik schat een jongeman’. Schatten dus: met minstens een zweem van onzekerheid of veronderstelling. Maar goed, ik moest, nadat ik erop was aangesproken, toegeven dat ik dat niet had mogen doen: ik had geen enkele reden om te veronderstellen dat hier een jongere aan het werk was geweest. Ja, het was zelfs goed mogelijk dat het hier niet om ‘2.1’ of ‘2.2’ maar om ‘2.4’ ging, begaan door – dat zou zo maar eens kunnen – de boer die door het natuurproject waar de eiken deel van uitmaken (uitmaakten) was benadeeld.

Soms leer ik wel iets van Facebook. Bijvoorbeeld dat ik zelf niet meer piep ben (dat vergeet ik soms), en dat ik, door dit soort ongemotiveerde veronderstellingen, de indruk maak dat ik – geheel tegen mijn ambitie in – een verzuurde ouwe man ben geworden. (Maar het blijft natuurlijk wel zo dat het vermoeden dat tot mijn onterechte veronderstelling leidde door Nederlands politieonderzoek wordt bevestigd, aldus hetzelfde Wikipedia-lemma: ‘De grootste groep plegers [van vandalisme] is tussen de 10 en de 20 jaar, hoewel incidenteel ook jongere en regelmatig oudere mensen zich aan vandalisme schuldig maken.’)


Op zich kom ik daar nog mee weg, denk ik. Maar eergisteren was er nog een incidentje, ook op Facebook. (Ja, waar anders, dezer dagen?) Koen Fillet had een op ATV (de Antwerpse regionale televisie) uitgezonden gesprek aangeprezen tussen Jeroen Olyslaegers en Bart De Wever. Ik bekeek dat drie kwartier durende gesprek en reageerde er ook op, tussen een hele reeks juichende commentaren, zo van hoe goed en hoe interessant en zo – en op mijn reactie kreeg ik de volgende commentaar, van de mij onbekende Raf De Ryck uit Itegem: ‘Je hebt zurkel, zuur, verzuring en mensen die verwrongen zitten in het zuur.’

Nou. Dat is wel even schrikken. Want wat had ik durven schrijven? Dit: ‘Leuk promopraatje voor #Wildevrouw maar Jeroen Olyslaegers is commerçant genoeg om de open doelkans om het N-VA-cultuurbeleid van kritisch commentaar te voorzien (vanaf minuut 43) binnen te koppen NIET binnen te koppen – zie voor bijkomende informatie de publicatie van Robrecht Vanderbeeken c.s. 'Vlaanderen excelleert!?', uitgegeven bij EPO.’ Fillet stelde die kritiek wel te begrijpen maar niet te onderschrijven, maar hij vond het toch nodig mij terecht te wijzen aangaande mijn woordkeuze: ‘promopraatje’. Ja, dat was misschien niet heel erg respectvol, moest ik toegeven. Wat ik dan ook deed. Waarna de man uit de gemeente van Cas Goossens en Bart Peeters zijn zegje deed.

Maar waar gaat het over, bij beide incidenten? Nu ja, incidentjes.

Het gaat hierover. Dat hij tegenwoordig wel erg smalletjes wordt, de ‘bandbreedte’ – dank je, Sammy – van onderwerpen en meningen waarvan je niet mag afwijken zonder meteen te worden terechtgewezen, als je al niet wordt uitgekafferd. Neem nu dat interview. Uiteraard was dat drie kwartier interessante televisie. Twee beschaafde mannen zitten tegenover elkaar en praten over een boek. Hoe lang moet dat geleden zijn? Op zich is daar uiteraard niets mis mee. Maar is het omdat ik dat niet uitdrukkelijk zeg, dat ik dat niet zou vinden? Ik zeg gewoon iets anders. Namelijk dit: dat Jeroen Olyslaegers daar zat om zijn boek te promoten, en de burgemeester om zich eens als iets anders dan als burgemeester te profileren. Het was duidelijk dat er een vooraf gemaakte afspraak was dat ze enkel en alleen over dat boek zouden spreken. Op zich ook niet fout, maar die burgemeester is wel geen gewone burgemeester. En die schrijver is ook geen schrijver van wie je geen politieke bemoeienissen verwacht. Door het niet over politiek te hebben – al was daar in de loop van het gesprek zeker aanleiding toe, ja, De Wever lokte het zelfs een paar keer bijna uit, alsof hij Olyslaegers wilde testen of hij zich aan de afspraak zou kunnen houden – door het dus niet over politiek te hebben, terwijl er buiten toch wel een ‘cultuurstrijd’ (in het Duits Kulturkampf) aan de gang is (vandaar de verwijzing naar het boek van Vanderbeeken e.a.), werd hier toch wel een kans gemist. De Wever maakte zich met dit gesprek alweer wat salonfähiger; Olyslaegers versterkte bij mij het aanvoelen dat hij al een tijd veel minder uitgesproken standpunten durft/wil innemen. Zijn volste recht, natuurlijk en ja, misschien houdt hij al rekening met zijn positie als kleine zelfstandige in de toekomstige Republiek Vlaanderen, maar ik behoud mij alsnog het recht toe om daar een bedenking bij te formuleren. Laat dat dan maar verzuurd overkomen. (Maar ondertussen ben ik toch maar weer een klein beetje opgeschoven in de richting van grotere voorzichtigheid en meer zelfcensuur.)

 

5960

M. en J. bij werk van Jonas Vansteenkiste in de Poortersloge te Brugge - 201004

 

5959

Brugge, Poortersloge - 201004

 

woensdag 30 december 2020

scherf 101

Sinistere belangstelling


Altijd interessant, hoe de dingen die je leest samenkomen en interfereren. Doordat ik me aan het verdiepen was in de bundel Vlaanderen excelleert!?, een verzameling teksten over het Vlaams-nationalistische cultuurbeleid, las ik met toegespitste aandacht de bladzijden die Sándor Márai in zijn autobiografische boek Land, land!... wijdt aan zijn beslissing om in 1948, na de Russische machtsovername, zijn land definitief te verlaten. Indrukwekkende bladzijden zijn het, die mij het geduld dat ik moest opbrengen voor de lectuur van de talrijke wat al te cultuurparticuliere bladzijden daarvoor deden vergeten.

Márai had onmiddellijk na de oorlog al eens overwogen om zich in het buitenland te vestigen, maar hij was teruggekeerd omdat hij zich – als schrijver – verknoopt wist met de Hongaarse taal, en die wordt nu eenmaal nergens buiten Hongarije gesproken. Emigratie zou van Márai ‘een invalide’ maken ‘die met krukken en prothesen (…) over de continenten rondstrompelt’. (310)

Het duurde echter niet lang vooraleer hij zich onderworpen voelde aan de ‘sinistere belangstelling’ van de communisten voor zijn persoon. Als ‘burgerlijk’ schrijver, die in de extreemrechtse periode (met nazi’s en Pijlkruisers) voor de communistische machtsovername al gemarginaliseerd was, maar daarom niet bepaald communistische sympathieën koesterde, werd hij ‘in quarantaine geplaatst, in de hoop dat de dreiging van uithongering he[m] tot zelfkritiek zou dwingen’. (307) Hij moest zwijgen, dus. Ondertussen hopen de nieuwe machthebbers dat het publiek kaas zal lusten van de obligate regimevriendelijke socialistisch-realistische cultuuruitingen. Quod non: het publiek dat ‘burgerlijke’, kritische, vernieuwende kunst (literatuur) gewoon is en nodig heeft, neemt geen genoegen met het communistische equivalent van het Vlaamse vendelzwaaien of de Studio 100-musicals, hoe uitmuntend de coördinatie en de lichteffecten ook mogen zijn.

Maar het ideologisch gestuurde cultuurbeleid in Hongarije anno 1945-1948 gaat nog een stap verder. Márai wordt als gezaghebbende literator verzocht om zijn stem weer te laten horen – zijn zwijgen klinkt immers te luid. Dat is het moment waarop het tot hem doordringt dat hij het land moet verlaten: ‘niet alleen omdat ik niet in vrijheid mocht schrijven, maar vooral en bij uitstek omdat ik niet in vrijheid mocht zwijgen’. (308) Eigenlijk zou hij luidop ‘nee’ moeten zeggen, maar zoiets zou natuurlijk niet onbestraft blijven.

(Dat het cultuurbeleid van de N-VA ideologisch gestuurd is, is precies een van de luidst klinkende klachten in het boek Vlaanderen excelleert!?. Wie hier luidop ‘nee’ zou zeggen, zal nog niet meteen ‘tot een levende dode gemaakt’ of ‘fysiek doodgemaakt’ worden – voorlopig beperkt het beleid zich nog tot het bovenhalen van de kaasschaaf of het kaltstellen van de projectsubsidies, om ondertussen Vlaamse primitieven en dergelijke in te zetten in vele miljoenen verslindende natiemarketingprojecten.)

Márai overweegt nog de mogelijkheid om te doen alsof en de ‘gênante, potsierlijke rol die de communisten [hem], de “burgerlijke schrijver”, met een vriendelijke knipoog zouden toebedelen’ (315) op te nemen: ‘zou ik in dode genres moeten vluchten, zwijgen in hexameters?’. Maar dat is geen mogelijkheid: ‘Is er iets – ‘vaderland’, ‘volk’, ‘natie’ – wat het waard is om de behoefte aan vrijheid ervoor op te geven?’ (313) En bovendien realiseert hij zich dat hij, mocht hij blijven en zich conformeren, ook al zou het maar schijnbaar zijn – zich op den duur ‘die andere ik niet meer zou herinneren, die kort daarvoor nog de kracht en de wil had om te protesteren (…) tegen iets wat ik had leren kennen als een inhumaan systeem, vijandig tegen mens en volk’ (315). Dan zou hij zodanig gehersenspoeld zijn dat hij niet meer vrij zou wíllen zijn. Dan zou hij zijn als de gevangene die na vele jaren vrijkomt en moet ervaren dat hij het leven in vrijheid niet meer aankan. Er is maar één conclusie: vluchten, nu het nog kan. Márai besluit met een vers van de dichter Karinthy: ‘Liever word ik opgegeten door de wormen / dan dat ik zelf wormen moet eten.’ (317)

 

Ine Hermans en Robrecht Vanderbeeken (red.), Vlaanderen excelleert!? (2020)

Sándor Márai, Land, land!... (Föld, föld!... (1972), vertaling Mari Alföldy (2002))

5958

Omgeving Brugge - 200927

 

5957

Omgeving Torhout - 201103

 

dinsdag 29 december 2020

Annie Ernaux, Une femme

scherf 100

 

‘Ma mère est morte le lundi 7 avril à la maison de retraite de l’hôpital de Pontoise (...)’. (11) Zo begint de tekst die Annie Ernaux twee weken later begon te schrijven en nog eens tien maanden later voltooide. De tekst werd een boek, een boek over haar moeder, en Annie Ernaux gaf er de titel Une femme aan. Die verbreding, weg van de concrete persoon en dus ook van haar eigen autobiografie, is uiteraard niet zonder betekenis. Voor zover dat al niet duidelijk geworden was voor de lezer, licht Ernaux helemaal aan het eind van haar tekst (boekje) nog eens haar opzet toe: ‘Ceci n’est pas une biographie, ni un roman naturellement, peut-être quelque chose entre la littérature, la sociologie et l’histoire.’ (106) Hoewel dat peut-être nog wat aarzelend klinkt, mag het duidelijk zijn: Une femme is een menggenre waarin het aandeel fictie miniem is. Precies zoals in De jaren, de vertaling (door Rokus Hofstede) van Les années, het boek dat mij op het spoor zette van deze zeer interessante auteur ( – en waarover ik hier berichtte).

‘Cette façon d’écrire, qui me semble aller dans le sens de la vérité, m’aide à sortir de la solitude et de l’obscurité du souvenir individuel, par la découverte d’une signification plus générale.’ (52) De bedoeling van die verbreding is overduidelijk: door niet ma mère op te voeren maar une femme, plaats Ernaux haar moeder – die overigens, als ik mij niet vergis, in het relaas nergens een eigennaam krijgt – in een sociologische typologie: zij is een vertegenwoordigster van het legioen van anonieme vrouwen die tot zeer diep in de twintigste eeuw voorbestemd waren om kinderen te baren, met hard wroeten huishoudens te bestieren, weinig professionele kansen te krijgen en niet uit hun milieu en zelfs geboortegrond weg te geraken. Zoals de naamloze moeder van Annie Ernaux waren er miljoenen. Zij is een onbekende soldaat op het slagveld van de economie en de seksen, en met dit boekje krijgt zij van haar dochter een monument met een eeuwige vlam.

Nochtans spaart Annie Ernaux haar moeder niet, zoals zij ook zichzelf niet spaart. De mindere kanten worden belicht, de donkere zijde van het bestaan, de uitzichtloosheid, de wanhoop – alle goede bedoelingen ten spijt. Ernaux heeft het ook over haar eigen wrevels ten aanzien van haar moeder, de spanningen die tussen moeder en dochter ontstonden wanneer in de jaren zestig de sociologische en culturele kloof tussen beide zich begon uit te diepen, de schuldgevoelens waarmee zij af te rekenen kreeg toen zij voor haar hulpelozer (en aan dementie ten onder gaande) moeder niet langer gepaste oplossingen wist te bedenken. Op een bepaald ogenblik is het inderdaad duidelijk dat het verscheiden van de geliefde voorouder ‘maar beter is voor iedereen’. ‘Quelquefois, je m’imaginais que sa mort ne m’aurait rien fait.’ (62) Het is al te menselijk en zeer herkenbaar. Maar ondanks dit alles is Une femme een liefdevolle en prachtige moederhommage – er is wel degelijk een groot verdriet, en Annie Ernaux is wijs genoeg om vast te stellen dat de neergang die zij in haar moeder zich ziet voltrekken binnenkort haarzelf te beurt zal vallen.

Aan dat grote verdriet zit, zoals bij elk verdriet, ook wel een op zichzelf betrokken aspect: de dochter betreurt niet alleen het wegvallen van de moeder, maar ook het wegvallen van de band tussen haarzelf en die moeder, en via die moeder met het verleden. De moeder was de enige overgebleven persoon die de zelf ook al oud geworden Annie Ernaux verbond met het kind dat ze ooit geweest is. ‘J’ai perdu le dernier lien avec le monde dont je suis issue.’ (106; de laatste zin van het boek.)

Het eerste substantief in die zin – lien – herinnert aan een kort zinnetje, kort voor die laatste zin: ‘Maintenant, tout est lié.’ (103) Dat concludeert Annie Ernaux wanneer de cirkel van haar verhaal rond is. Want Une femme is niet alleen het portret van haar moeder in haar tijd, als exempel, in zekere zin, voor alle gelijkaardige vrouwen in die tijd, maar ook een relaas van de rouw van de dochter, een rouw die samenvalt met het schrijven van Une femme, dat dus een manier is gebleken om het verdriet te verwerken, om de wonde te laten dichtgroeien (lier). En wellicht heeft dat verwerken te maken met die verbreding van het particuliere naar het algemene. Het boekje mag dan al niet biografisch zijn, zoals in het hierboven gegeven citaat wordt gesteld, iets autobiografisch heeft het in die zin dan toch wel – omdat het ook een licht werpt op de functie van het schrijven van de auteur die Annie Ernaux, naast de dochter van haar moeder, toch ook is.

Annie Ernaux, Une femme (1987)

5956

201024

 

5955

Assebroek, Kanaaleiland - 201103

 

maandag 28 december 2020

op naar de zestig 73

 


Ik heb te kiezen tussen in westelijke zeeën gevangen en op een ijsbed vers gehouden waterdierkadavers. Hun agonie springt mij in het oog van tussen de palmbladeren, de prijsindicaties, de nepcitroenen en, in de linkerbovenhoek, een zeester waarin men, mits gebruikmaking van verbeeldingskracht, het zwervende hemellichaam kan herkennen dat 2020 jaar geleden bleef stille staan boven een ten detrimente van een os en een ezel tijdelijk als noodverblijf ingerichte stal, en dit ten behoeve van drie zoekende, geschenken met zich meevoerende koningen van oostelijk en zuidelijk gelegen rijken die, begrijpelijk gezien de gebrekkige berichtgeving en communicatie, het noorden waren kwijtgeraakt.

201223