Ernaux over het schrijven van De jaren
Halfweg de jaren tachtig ontstaat het plan. Ernaux is dan 45 en pas gescheiden – en het is geen toeval dat dat plan uitgerekend dan ontstaat, ‘[o]mdat ze in haar hervonden eenzaamheid gedachten en gevoelens ontdekt waar in het echtelijk leven een sluier over wordt geworpen’ (148). Ze wil een boek schrijven ‘waarin het verstrijken van de tijd in haar en buiten haar, in de Geschiedenis, voelbaar zou worden, een “totale roman”, die zou uitmonden in het onthecht raken van mensen en dingen’ (149). Probleem is alleen: ‘hoe moet ze een ordening aanbrengen in die verzamelde herinneringen aan gebeurtenissen en nieuwsfeiten, aan de duizenden dagen die haar voeren tot de huidige dag’ (149). Hoe kan ze die ‘veelsoortige, onderling gescheiden en dissonerende beelden’ (168) samenbrengen? Ze wil het verhaal van haar leven, ‘van één bijzonder iemand dus’ opnemen ‘in de beweging van een generatie’ (168). Het probleem waarmee Ernaux zich geconfronteerd ziet, is: ‘hoe verbeeld je tegelijkertijd het verstrijken van de historische tijd, de veranderingen van de dingen, ideeën en zeden, en het strikt persoonlijke van die vrouw’ (168) – en het is hier dat het niet-gebruiken van de eerste persoon enkelvoud als mogelijke strategie in het vizier komt: ‘In “ik” zit iets te permanents, iets bekrompens en verstikkends, en in “zij” te veel uitwendigheid en verwijdering.’ (168)
Wanneer Ernaux vertelt hoe ze, tegen het eind van het millennium aan, ‘op zondagmiddagen tegen [haar toenmalige geliefde] aan ligt, in de halfslaap, die op het vrijen volgt’ (191), heeft ze een ‘merkwaardige’ ervaring. Ze herbeleeft verschillende gelijkaardige momenten die zich in de loop van haar leven hebben voorgedaan; ze ervaart ‘een tijd waarin heden en verleden overlappen zonder in elkaar op te gaan, waarin het wel lijkt of ze vluchtig opnieuw alle gedaanten aanneemt van de persoon die ze is geweest’ (192). Ze noemt dit het ‘palimpsestgevoel’, en ze beseft dat het dat is wat ze in haar boek, in De jaren dus, zou willen evoceren.
In 2006 begint het tot haar door te dringen dat ze nu echt wel werk van dat boek moet maken: ‘Wil ze door middel van het schrijven een vorm zien te vinden voor haar toekomstige afwezigheid, dan is het nu of nooit (…)’ (224). Maar dat palimpsestgevoel heeft nergens toe geleid, beseft Ernaux: in plaats van de herinneringen en ervaringen vast te leggen, wist het deze uit. ‘Het gaat er haar integendeel om dat ze greep krijgt op het tijdsbestek waaruit haar doortocht op aarde in een gegeven periode bestaat, op de tijd die door haar heen is gegaan, op de wereld die ze gewoon door te leven in zich heeft opgenomen.’ (225) Het boek moet ‘de indruk’ weergeven ‘dat ze oplost in iets groters, een onscherpe totaliteit, waarvan ze door een inspanning van haar kritische bewustzijn een voor een de afzonderlijke bestanddelen boven kan halen – gewoonten, gebaren, uitspraken enzovoorts’ (225). Het gaat uiteindelijk om ‘een soort veelomvattend collectief gevoel, waar haar bewustzijn, haar hele wezen in is opgenomen’ (225). Het gaat om ‘de specifieke tekenen des tijds’ (225), om ‘[h]et stempel dat deze wereld op haar en haar tijdgenoten heeft gedrukt’ (226). En dan volgt, helemaal op het eind van het inmiddels geschreven boek, de meest expliciete programmaverklaring: ‘Het zal geen herinneringsarbeid in de gebruikelijke zin zijn, gericht op het vertellen van een levensverhaal, op het afleggen van een zelfgetuigenis. Ze zal alleen in zichzelf kijken om er de wereld terug te vinden, het geheugen en de verbeelding van de voorbije dagen van de wereld, om te bevatten hoe ideeën, geloofsovertuigingen en gevoeligheden zijn veranderd, hoe personen en het subject zijn getransformeerd’ (226). En dit meent Ernaux te kunnen verwezenlijken in ‘een glijdende vertelling’, ‘geschreven in een dwingend, doorlopend imperfectum, een onvoltooid verleden tijd die gaandeweg het heden opslokt tot aan het laatste beeld van een leven’. Beschrijvingen van foto’s moeten haar ‘achtereenvolgende lichamelijke vormen en maatschappelijke posities’ documenteren, en – maar dat zeiden we al – de ik-vorm zal daarbij vermeden worden.
Annie Ernaux, De jaren (Nederlandse vertaling (2020) uit het Frans (Les Années, 2008) door Rokus Hofstede)