maandag 9 november 2020

scherf 75

Een hogere waarheid


Een vriend van Rob Riemen schrijft in een brief aan de auteur: ‘feiten zijn goed voor geleerden, maar het is onze plicht de waarheid te schrijven!’ Maar waar is de waarheid dan, als ze niet in de feiten te vinden is? Het gaat om ‘de glans en glorie en ware luister die eigen zijn aan elk werkelijk ding’ en het is enkel ‘dichters en andere kunstenaars’ gegeven om die aan het licht te brengen. (32)

Het moge duidelijk zijn: Rob Riemen, die op zoek is naar wat, ver van de hebzucht, domheid en decadentie die onze tijd kenmerken, de ‘menselijke waardigheid’ uitmaakt en tijdens deze zoektocht met instemming uit deze brief citeert, komt uit op een soort van transcendentie. Samen met die menselijke waardigheid, door Riemen ‘adel van de geest’ genoemd, staat of valt onze beschaving.

In zijn zoektocht doet Riemen het werk aan van onder meer Thomas Mann (over wie hij een voortreffelijk essay schrijft), Goethe en Spinoza. Die laatste – chronologisch eerste – is het die volgens Riemen het begrip ‘adel van de geest’ heeft gemunt. Spinoza vroeg zich af waaruit de menselijke waardigheid kon bestaan in ‘een maatschappij waarin iedereen zich laat leiden door de zucht naar “rijkdom eer en zingenot”’ (toen al!; 39). Dat zijn, zoals elk zinnig mens weet, ijdele streefdoelen. Spinoza’s antwoord is tweeledig: de geest vindt adel in het denken over en streven naar waarheid, en in vrijheid. Die twee – waarheid en vrijheid – zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: ‘Wie niet vrij is, kan niet in waarheid leven.’ (40) Het is een antifundamentalistische houding want in fundamentalisme, van gelijk welke soort, geldt: ‘Zelfstandig denken mag niet, achterlijkheid wordt in stand gehouden en haat jegens andersdenkenden wordt gecultiveerd.’ (40) Het doel van de politiek moet zijn de voor het streven naar waarheid benodigde vrijheid mogelijk te maken of mogelijk te houden. Spinoza betoogt, aldus Riemen, dat het ‘wezen van de vrijheid’ niets anders is dan ‘de menselijke waardigheid zelf’. (43) Die wijsheid zijn wij in onze tijd, zo wist Thomas Mann al in 1945, kwijt.

In het voortreffelijke essay ‘Thomas Manns bezonnen tijd’ gaat Rob Riemen in op het humanisme van de Tovenaar uit Lübeck.

Vrijheid en geluk zijn voor Mann geen politieke maar metafysische, religieuze, morele begrippen. Politiek die geluk garandeert, houdt geen rekening met de fundamentele beperktheid en eindigheid en ‘demonische diepten’ (51) van de mens en vervalt daardoor altijd tot absolutisme. ‘Alleen Bildung, ethiek, religie en kunst’ kunnen de grote levensvragen oplossen. In de moderne tijd, waarin nutsdenken en rationaliteit overheersen, wordt de religie weggerationaliseerd; de moraal herleid tot een catalogus van deugden; de kunst ‘moet maatschappelijk geëngageerd zijn, op straffe dat ze estheticisme is’ (52). Maar kunst is een autonome kracht, haar ‘enig doel’ is ‘de schoonheid en de waarheid weer te geven’ en zij mag daarbij ‘het demonische’ van de mens niet negeren.

Dat demonische kwam in de twintigste eeuw ruimschoots aan zijn trekken, in die mate zelfs dat eraan kan worden getwijfeld of na twee wereldoorlogen, een shoah, een paar genocides, het kapitalisme en het postmodernisme er nog veel naar waarheid en schoonheid kan worden gestreefd. Tradities, eeuwigheid en transcendentie hebben de plaats moeten ruimen voor ‘de geloofsleer van nieuw, snel, vooruitgang’ (56).

Thomas Mann stelt de vraag: ‘Is het mogelijk dat in eigentijdse vormen iets onvergankelijks wordt uitgedrukt?’ (57) Tegen de geest van zijn tijd in, de jaren twintig, huldigt hij in de magistrale discussies tussen Naphta en Settembrini in De Toverberg een humanistisch ideaal en komt hij voor de waarheid op. ‘Totalitarisme kan namelijk alleen maar bestaan bij de gratie van leugen en geweld.’ (67) Maar wat is de waarheid? ‘Voor Mann is de waarheid geen empirisch of mathematisch begrip. Waarheid is geen werkelijkheid. Waarheid is de maat en de waarde, het ideaal waar ieder mens naar moet streven.’ (67) Je hebt haar nooit in pacht. Ze staat nooit vast. ‘De altijd veranderende wereld vereist telkens nieuwe vormen waarin de waarheid getoond wordt.’ Wie dit niet erkent, belandt in fundamentalisme. ‘Waarheid dient weer de absolute maat te zijn waarmee de mate van onze menselijke waardigheid wordt gemeten.’ (68)

 

Rob Riemen, Adel van de geest, 2009