Eergisteren ben ik behoorlijk geschrokken van een bericht van Koenraad Goudeseune op Facebook.
Herman de Coninck ontdekte Goudeseune ergens voorin de jaren negentig en publiceerde enkele van diens verhalen in het Nieuw Wereld Tijdschrift. Een klomp goud uit de Westhoek. De verhalenbundel Vuile was volgde. De publicaties die daarna volgden, bleven steeds onopgemerkter. Uiteindelijk werd nog maar een klein publiek bereikt, dat niet veel groter was dan het groepje Facebookvolgelingen dat Goudeseune bijna dagelijks over de vloer kreeg – en misschien zelfs dat niet.
Koenraad Goudeseune is ten onrechte miskend. Hij is een rasverteller. Maar hij schrijft vooral zeer verdienstelijke poëzie, de laatste tijd specialiseerde hij zich in sonnetten. Elke dag een sonnet, met niet aflatende verbetenheid. Zijn misnoegdheid over het feit onvoldoende gewaardeerd te zijn, die hem op den duur aankleefde als een van zijn voornaamste kenmerken, toch voor een buitenstaander zoals ik, heeft hem zeker niet geholpen. De literaire speeltuin wordt goed afgeschermd door poortwachters die erover waken dat aan wie te recalcitrant is de toegang wordt ontzegd.
Ik volgde Koenraad Goudeseune al een paar jaar. Ik lees de gedichten en soms ook zijn prozateksten die hij erg gul op Facebook uitstrooit. En al vind ik het niet altijd even geslaagd – dat zou ook niet mogelijk zijn, gezien het debiet – het schept wel een soort van band. En dan komt een bericht als dat van gisteren aan.
Koenraad had enige tijd geleden laten weten dat hij geruime tijd in het ziekenhuis moest verblijven. Daar was hij dan uit ontslagen. En nu meldt hij dat hij nog hooguit enkele weken te leven heeft. Heel sec, maar zo kennen we hem. Koenraad koos er expliciet voor iedereen tegelijk meteen de hele waarheid voor de voeten te gooien in plaats van elk apart te informeren of helemaal niets te communiceren – want dat had ook gekund: dat je na een paar weken of maanden opeens beseft, tiens, ik heb al lang niets meer gehoord, ik zal eens kijken. Dat is me op Facebook al een paar keer overkomen met mensen die ik niet goed genoeg ken om rechtstreeks op de hoogte te worden gebracht maar toch goed genoeg om te schrikken van de waarheid die hun afwezigheid impliceert. Het is een van de eigenaardigheden van het medium.
En zo ben ik dus ook geschrokken van Koenraads bericht. Zeker ook omdat hij zelf het woord tot mij en vele anderen richtte. De reacties verraden dat velen veel dichter tot heel dicht bij hem stonden – al doet dat niets af aan de eenzaamheid die hij toch ook vaak moet gevoeld hebben. Zeker nu, nu hij voor deze berg staat. En hoe open ook het vizier staat waarmee hij die laatste hindernis tegemoet treedt, dat verandert er niets aan.
Wat hij doet is groots. En moedig. Met de bravoure waarmee hij zijn poëzie schreef. Schrijft, nog altijd: ‘Mijn einde komt vrij snel in zicht. We zullen afscheid nemen. Waar ik niet over aarzel is dit: dat ik er vrede mee heb, mijn einde vrij sereen in het gelaat kan en wil kijken en dat ik het onze samenleving tot eer vind strekken dat zij het machteloze individu via de wet tot die vorm van zelfbeschikkingsrecht in staat stelt.’
Ik vind dit van een zelden door mij bij een ander waargenomen waardigheid en ik weet zeker dat iedereen die deze woorden leest hoopt dat hij of zij zelf tot iets dergelijks in staat zal zijn eens het moment daar is.