Zou Fernand Huts ervoor kunnen zorgen dat Annemie in de beste
omstandigheden kan werken, dat ze goed haar boterham verdient, ja dat ze zelfs
iets als arbeidsvreugde en trots zou kunnen ervaren? Jazeker, Fernand Huts zou
daar zeker voor kunnen zorgen. Maar het zal aan de reet van Fernand Huts
roesten dat poetsvrouw Annemie een gelukkige werkneemster is. Als Annemie niet
tevreden is, dan staan er nog vele Annemie’s of Djamillahs of Ludwina’s klaar
om haar plaats in te nemen, ja zelfs voor nog minder dan wat Annemie nu nog verdient.
Annemie zou er beter aan doen zich stil te houden en haar werk op tijd en naar
wens afronden.
Zijn mensen in wezen goed? Dirk Van Duppen gelooft van wel.
Solidariteit, zorg en liefde sluiten nauwer aan bij wat we werkelijk zijn:
hulpeloze wezens die zonder zorg niet kunnen overleven. Niet the fittest kan
surviven, zoals Darwin beweerde, maar de friendliest. ‘Wij zijn
de enige sociale groepsdieren die niet kunnen overleven zonder de zorg van
anderen.’
Als dat waar is, dan is het schrijnend om te moeten
vaststellen dat het kapitalisme precies het tegenovergestelde in ons wakker
maakt. ‘Het is het grote conflict van onze tijd: onze prosociale menselijke
natuur versus de asociale maatschappelijke structuur van het neoliberalisme.’
Niet de solidariteit, maar het concurrentiële overwicht wordt beloond. Het
systeem sluit niet aan bij de ware aard van de mens. Het is in elk geval niet
een systeem dat solidariteit beloont in plaats van, zoals het nu is:
concurrentie, gewiekstheid, Rücksichtslosigkeit. De ware kapitalist
kijkt niet om, gaat eerst voor eigen winst en vermijdt dan misschien, in het
beste geval, collateral damage. Wie dat op ‘de markt’ niet doet, wordt
genadeloos weggeconcurreerd in deze survival of de meest gewetenloze.
Zo mocht ik onlangs getuige zijn van een gesprekje waarin een
ondernemer (X.) vertelde over zijn trouwe werkneemster, een ándere Annemie.
Laten we haar Rozemie noemen. Rozemie had twintig jaar voor X. gewerkt. In het
zwart welteverstaan. X. zei – en dat was niet voor mijn oren bestemd maar ik
kon het ook niet niet horen – dat hij haar die twintig jaar lang nooit méér
dan 10 euro per uur had betaald. ‘Heb ik haar te weinig betaald?’ vroeg hij
retorisch, en hij gaf zelf het antwoord: ‘Ik denk het wel.’ Maar onmiddellijk
volgde de tweede vraag: ‘Was Rozemie gelukkig bij mij?’ En het antwoord: ‘Ik
denk het wel, anders zou ze toch geen twintig jaar gebleven zijn.’
En hoe zit dat nu met mijn goedheid? Met mijn geloof in de
goedheid van de mens?
Wanneer is een mens goed?
Ik ben geneigd het niet te geloven, dat ‘de mens’ goed is. Ik
vrees dat de heb- en heerszucht en, in penibele omstandigheden, het
overlevingsinstinct het altijd zullen halen op het altruïsme en de
solidariteit, hoezeer die zich ook mogen manifesteren, ook en misschien zelfs
bij uitstek in penibele omstandigheden. Maar wat ik wel denk is dat goedheid
bestaat, onder meer, uit het willen geloven dat mensen goed zijn. Niet alleen
in die zin was Dirk Van Duppen een goede mens.
De titel van het boekje, Zo verliep de tijd die me
toegemeten was, vind ik
mooi omdat de nadruk ligt op de tijd, niet op de persoon, en omwille van dat
subtiele mengsel van gelatenheid en opstandigheid: de tijd die Van Duppen was
toegemeten was afgemeten, te beperkt. Maar God, wat heeft hij veel met die
weinige tijd gedaan!
Dirk Van Duppen, Zo verliep de tijd die me toegemeten was
(2020).
200719