wolkenfragmenten uit Cees Nooteboom, Berlijn
3727
Dem Geier gleich / Der auf schweren Morgenwolken / Mit sanftem
Fittich ruhend / Nach Beute schaut, / Schwebe mein Lied. (Nooteboom citeert Goethe; 70)
3728
Was het zo dat oneindige
trappenreeksen en wolkenkrabbers je verkleinen, terwijl beelden je juist
vergroten, omdat ze de platonische mogelijkheid voorstellen dat je zelf zo
groot zou kunnen zijn? (137)
3729
Hij loopt nog door de grazige
weiden van de Englische Garten, ziet de bomen in de laatste brand van de
herfst, voert de zwanen, ligt in het gras en ziet de wolken die naar de Alpen
trekken. (163)
3730
Verder niets, grauwe wolken,
kale bomen, de bankgeheimen van de ziel, bedenksels. (174)
3731
Wat ik denk dat nevels zijn blijken
eigenlijk gewone wolken, soms zijn ze er en dan weer niet, de bomen
druipen, er is geen mens te zien. (218)
3732
De wolken werden gewone
regen, maar daarna begon de weg opnieuw te stijgen, en ten slotte kwam ik weer
op dezelfde hoogte terecht, maar nu aan de andere kant van de afgrond. In de wolk
die het hotel omringde zag ik twee westelijke auto’s en twee Trabi’s, er moest
dus nog plaats zijn. (220)
3733
Voor ik naar bed ga kijk ik nog
even naar buiten maar er is niets meer te zien, ik woon in een wolk,
nevelheem, Niflheim, de
camouflagekleding van de Germaanse mythologie, of, zoals Gottfried Benn het
zegt: ‘Eeuwig en altijd wasemslierten en nevelflarden en de behoefte aan
berenhuiden van de “oude heerlijke Germanen”, zoals ze nu eenmaal in de
radio-uitzendingen [in de nazitijd, CN] genoemd worden. (221)
3734
IJzeren wolken, af en toe
een bui, opklaringen die het groen schel bijverven, het weer zet de toon voor
mijn reisdoel, de Kyffhäuser, een landschap van bergen, waarin volgens de sage
ergens in een grot de rusteloze geest van keizer Barbarossa op de Duitse
Eenheid wacht. (226)
3735
De wolken die hoog overvaren
zien er gevaarlijk uit, er komt onweer. (289)
3736
Leeg is het, grote grauwe wolkenformaties
lijken alle kanten op te trekken, maar af en toe is er plotseling een wak in al
dat duister, dan licht het landschap vreemd op in een koperen of zinken gloed. (306)
3737
‘Eine Generation, die noch mit der Pferdebahn zur Schule gefahren war,
stand unter freiem Himmel in einer Landschaft, in der nichts unverändert
geblieben war als die Wolken und unter ihnen, in einem Kraftfeld zerstörender
Ströme und Explosionen, der winzige, gebrechliche Menschenkörper.’ (Nooteboom citeert Agamben, die Benjamin
citeert; 359)
3738
Twee huizen, bomen daarachter, een
blauwe lucht met wat lichte wolken en misschien wel een vlucht vogels (…) (363)
3739
Haar boek heet in het Nederlands Wolken boven Berlijn (…). In het Engels heet haar boek Book of Clouds (…).
(410-411)