dinsdag 28 juli 2020

scherf 43

De presse

 

‘Daar.’ De in oranje hes gehulde vrouw wijst alsof het haar al jaren niet meer kan schelen. Ik heb daar begrip voor, ik zou hier ook niet graag werken. (Of ze heeft een kater, dat zou ook kunnen. Ik bedoel niet: een kat van de mannelijke kunne.) Ik gooi mijn afgedankte scheerapparaatje in de bak met kleine elektrische apparaten. Ik voel me een beetje lullig.

 

Hop naar de volgende statie op deze kruisweg: de pers. Of de presse, zoals ze de vermaler van overtolligheden hier noemen. Daarin verdwijnt alles wat niet voldoende definieerbaar is om in een van de overzichtelijk opgestelde open containers op het recyclageparkterrein te verdwijnen: hout, bouwafval, tuinafval, metaal… Ik heb een stoel meegebracht. Wij zeggen: zetel. Een eenpersoonszetel, met fluweelstof overtrokken. Nog een erfenis van madame Jackson. Neen, geen familie van Michael. Madame Jackson: op zijn Frans uit te spreken, die naam. Ik heb haar zelf nooit gekend, de 97 jaar oud geworden bewoonster van het appartement waar ik mezelf na mijn scheiding terug bij elkaar begon te rapen. Dat was twee panden hier verder de straat in, tegenover het park waarop ik nu al vijftien jaar uitkijk. Haar zoon regelde de transactie van de meubels die madame Jackson had achtergelaten omdat er geen plaats voor was in het rusthuis waar zij enkele maanden later zou overlijden. Voor een habbekrats verwierf ik spullen die ik niet graag zag maar die wel nog vele jaren hun nut zouden bewijzen en die ik op dat moment in mijn leven dringend van doen had: een volledige slaapkamer, een eetkamertafel met stoelen, een gasfornuis en ja, ook een zitbank en twee zetels.

 

Ik moest het gevaarte een eind boven mijn hoofd in de vraatmachine tillen. De man die de pers bemande gaf geen krimp. Een andere bezoeker van het recyclagepark zag mij sukkelen en stak een handje toe. Samen duwden we de stoel, waarin madame Jackson vele jaren van haar ten einde lopende leven – uitkijkend op dezelfde bomen in het park die ik nu nog altijd bladeren zie krijgen in de lente en verliezen in de herfst – had gezeten, gerust, geslapen, gemijmerd en gedroomd, over de rand van de presse. Ze was er net niet in gestorven. Ik tikte de hulpvaardige man, die al bijna weer weg was, bij wijze van bedanking op zijn schouder en zag toen pas dat hij niet van hier was. Niet van Vlaamse signatuur, bedoel ik. Een vreemde.

 

Eveneens om de onstilbare honger van de presse te stillen had ik vier schoendozen vol muziekcassetjes meegebracht. Allemaal met veel toewijding en geduld opgenomen in de jaren tachtig. De melodielijnen en ritmes lijken in mijn hersens aan elkaar geniet – ook als ze geen enkele verwantschap met elkaar hebben, volledig vreemd zijn aan elkaar. Maar doordat ik die cassetjes talloze malen heb afgespeeld, roept de ene song de volgende op, nog steeds wanneer ik er een van op de radio hoor. Vier schoendozen vol, inderdaad. Ik heb me niet meer de moeite getroost om alles nog eens te beluisteren. Muziek is alomtegenwoordig, er is te veel muziek. En bovendien: ik heb geen cassettespeler meer. Die tijd is voorbij, de cassetjes verdwenen in de presse.

 

Samen met, ten slotte, de fietshelm waarmee ik twee jaar geleden een nogal zware valpartij maakte. Er zat een barst in en zoals we weten: een gebarsten fietshelm is waardeloos. Ook deze helm zwierde ik niet zonder emotie in het samenperstuig.




200630