Maar efficiënt zou die autoritaire aanpak dus wel zijn.
Als dat waar is, dan heeft het er alle schijn van dat er een akelige parallel bestaat tussen de mate waarin een land democratisch is en de hevigheid waarmee corona heeft toegeslagen en nog altijd toeslaat. (Enkele uitzonderingen zoals Nieuw-Zeeland niet te na gesproken.) Sommigen grijpen deze vaststelling aan om twijfels toe te laten in verband met de onwenselijkheid van een ietwat autoritairder regime. Of, omgekeerd uitgedrukt, ze schuiven voorzichtig op in de richting van het terugschroeven van een uit de hand gelopen liberalisering. Misschien zouden we met wat minder individualisme dergelijke noodsituaties beter aankunnen?
Het zijn gevaarlijke, en in elk geval politiek weinig correcte denkpistes.
Paolo Giordano suggereert in In tijden van besmetting dat we de gemeenschapszin moeten herstellen om de pandemie aan te pakken. Maar is zoiets zonder dwang mogelijk? In China kennen ze dat probleem niet. Van dwang toepassen – ondergaan is wat anders, veronderstel ik – hebben ze daar geen schrik; ze verstaan daar hoe dan ook kennelijk iets anders onder ‘gemeenschap’.*
In Land, land!... vertelt Márai over de intocht van de Russen in Boedapest in 1944. De Hongaren hebben het te ondergaan, ze krijgen niet meteen de gelegenheid om zich ‘bevrijd’ te voelen. En eigenlijk is daar ook geen aanleiding toe: die Russen zijn geen doetjes. Ze kwartieren zich in, slepen alles wat los of halfvast zit mee, en vergrijpen zich aan het vrouwelijke deel van de bevolking. Het is een kwestie van overleven.
Márai brengt er bijna vijfentwintig jaar na de feiten nuchter, onderkoeld zelfs, zeer beheerst in elk geval, verslag van uit. Het zijn indrukwekkende bladzijden.
Hij beschrijft de Russen die in zijn huis zijn ingetrokken en daar het leven erg bemoeilijken. Nu ja, Russen, dat is maar een verzamelnaam voor het zootje rassen en volkeren waaruit het Rode Leger blijkt te bestaan: Georgiërs, Kirgiezen, Oekraïners, Wit-Russen, Oezbeken, Tsjoevasjen… Márai heeft net Spenglers Ondergang van het Avondland gelezen en hij vraagt zich af of hij, in zijn eigen huis, getuige is van een clash tussen culturen, tussen beschavingen: die van het Westen, zieltogend, en die van het Oosten, opkomend. ‘De grote kracht van de mensen in het Oosten,’ zo schrijft hij (en hier kom ik op het verband met wat ik hierboven schreef over hoe de Chinezen met corona omgaan), ‘is dat hun volume anders is.’ (82) ‘(D)e Russen – net als de Chinezen en oosterlingen in het algemeen – hebben volumes waarin ze zich terug kunnen trekken zonder dat iemand ze daarheen kan volgen.’ (82-83) Daardoor hebben ze een ander ‘persoonlijkheidsbewustzijn’. Zij zijn niet zo individualistisch op voortgang toegespitst. Ze hebben meer tijd om niet per se iemand te moeten zijn. Ze gaan op in een veel groter geheel. ‘Deze Pjotr, deze Fjodor, deze Anatol benadrukten trots en zelfbewust hun persoonlijkheid, maar in en rond hen was er een soort losheid en ongebondenheid, waarbij het noodlottige bewustzijn van het individu niet zo onvoorwaardelijk vastlag als in het bewustzijn van de westerse mens.’ (83) Ze waren in zekere zin onpersoonlijker. Dit verklaart waarom ‘Russen’ gemakkelijk konden worden betrokken in dat grote maatschappelijke experiment van het communisme (waar Márai erg schamper over schrijft). ‘(…) toen ik bij de Russen dit andere bewustzijn, dit lossere, vrijere volume van de persoonlijkheid zag, meende ik af en toe te begrijpen waarom een groot “collectief” experiment dat het individu zijn altijd kritische bewustzijn wil ontnemen en het naar het bewustzijnsvolume van de “gemeenschap”, de “maatschappelijke persoonlijkheid” wil overhevelen, alleen in het Oosten gerealiseerd kan worden.’ (83-84)
Interessante overwegingen wanneer we proberen te begrijpen waarom het Westen, dat het individualisme in zijn DNA heeft ingeschreven, kwetsbaarder is voor corona.
Paolo Giordano, In tijden van besmetting (Nel contagio (2020), vertaling Pietha de Voogd (2020))
Sándor Márai, Land, land!... (Föld, föld!... (1972), vertaling Mari Alföldy (2002))