Böll minimaliseert de klassieke schuldvraag, de Duitse schuldvraag, in verband met het nazisme en dergelijke, niet, maar hij vraagt toch een ruimer perspectief. Hij heeft het over de schuld ‘als aspect van het menszijn’. De klassieke schuldvraag vergt een eurocentrisch perspectief, ‘via de beperkte lijnen van het Westerse en Latijnse logisch denken.’ ‘Wij West-Europeanen denken dat onze manier van redeneren, onze verstandelijke aanpak de enig mogelijke is en daarmee bestempelen we alles wat niet met onze denkwijze overeenstemt tot onredelijk.’ De westerse begrippen zijn gereduceerd ‘tot oppervlakkige begrippen als macht, winst, bezit’. Hetzelfde geldt voor de ‘socialistische landen’. (De Muur moet nog vallen.) We hebben een ruimer standpunt nodig, een waarin duidelijk wordt dat het kolonialisme een misdaad is, een waarin ‘wij een stelletje arrogante lummels zijn’. We blijven denken aan profijt en eigenbelang, ‘hoewel iedereen weet dat de groei niet meer mag toenemen’. En dan wordt Böll verrassend concreet: ‘de koffie die we drinken is te goedkoop, de bananen die we eten zitten onder de prijs’. Böll wijst op een veel fundamentelere schuld, en wijst erop dat de ‘illusies’ waaraan we ons overgeven ‘ons duur zullen komen te staan als we ons niet bezinnen’. ‘Hier raken we aan de ecologie (…)’ (186-187), voegt hij er nog aan toe – ik vermoed dat dat woord in die tijd nog niet zo ingeburgerd was. Enkele bladzijden verder gaat het over de Duitse jeugd, de jongeren die na de oorlog zijn geboren. Zij liggen aan de basis van de bewustwording, meer dan de geleerden die het over ‘het eind van de groei hebben, over de roofbouw op de reserves van de wereld, terwijl ze het belang van de ecologie onderstrepen, natuurlijk evenwicht’. Het is de jeugd die de weg wijst en aangeeft ‘dat we niet langer in een verspillende consumptiemaatschappij konden leven’ (201).
1977. Het besef begon te dagen. Ik herinner mij de klastitularis van het voorlaatste jaar middelbaar. We schrijven dan 1978. Hij was een verburgerlijkte, ingedommelde soixante-huitard die aan zijn rebellie enkel lang haar en een baard had overgehouden; hij sprak het woord ‘consumptiemaatschappij’ mummelend en met nauwelijks verholen spot uit.
Rachel Carsons boek Silent Spring over de verwoestende inwerking van pesticides dateert van 1962. Tien jaar later volgde Grenzen aan de groei, het Rapport van de Club van Rome. In de jaren zeventig waren er de eerste schuchtere milieuacties. Bij ons ontstond de politieke partij Agalev in 1979, aanvankelijk schamper weggezet als een geitenwollensokkenclub door wie bij dat wegzetten belang had. Stilaan sijpelde het groene gedachtegoed door in de andere partijen. Maar de werkelijke macht bleef uiteraard bij wie er geen belang bij heeft het milieu voor kwaad tot erger te behoeden. We zijn ondertussen alweer een paar decennia verder en we weten al zeer veel over welke vorm de catastrofe in de feiten aanneemt waarop wij stilaan bijna dagelijks met de neus worden gedrukt. Het besef groeit dat het hoog tijd is dat we er iets aan doen, zo het al niet te laat is. We zijn een halve eeuw verder. Een halve eeuw tijdverlies.
Ik vraag me af hoe ze in de 22ste eeuw, als die nog zin heeft om er te komen, zullen terugkijken op de tijd van mijn leven. Ik bedoel de laatste decennia van de 20ste en de eerste decennia van de 21ste eeuw, pakweg de halve eeuw die loopt van 1970 tot 2020 – en allicht loopt het nog wel uit tot 2030 of 2040. Met welk een vernietigend oordeel over die periode zal men dan klaarstaan? Hoe zal men dan de schuldvraag stellen? Hoe breed zal dan het te hanteren perspectief moeten zijn?
Heinrich Böll, Een Duits geweten. Gesprekken met René Wintzen (Une mémoire allemande (1978), vertaling Margreet Hirs (1980))