Brugge is een mooie stad. Een bepaald soort mooiheid, niet
zoals Manhattan of Lissabon of Parijs of Stockholm of Maastricht, die elk hun
eigen mooiheid in zich hebben en uitdragen, maar toch: mooi. Voor mij is het van
bij mij thuis tien minuutjes te voet naar die toren daar, en dan is het soms
vreemd te beseffen dat jaarlijks vele tienduizenden er vele uren reizen voor
over hebben om op dezelfde plek te staan. Want dat heb je dan, met wonen in een
mooie stad: je ziet het niet altijd, of je ziet het dan toch op een andere
manier. Soms denk ik: ‘Ik wou dat ik Brugge kon zien met de ogen van een
toerist’. Zoals ik zelf Manhattan, Lissabon en al die andere steden heb gezien.
Met onbevangen blik, met argeloze verwondering, met een ontvankelijkheid die
bevangen wordt door het nieuwe. En dan zie ik de toeristen en weet: zij zien
het niet juist, zij zien niet het ‘echte’ Brugge. Maar wat is het ‘echte’
Brugge? Ik zei het al: een bepaald soort mooiheid. Niet de mooiheid die ook
lelijke steden mooi kan maken omdat daar ook mensen wonen die met hun eigen
ogen naar hun stad kijken en weten dat de anderen ‘het’ niet zien.