Hij is er nog niet zo lang geleden aangebracht. Zoals dat
gaat met die dingen: op een dag denk je, tiens,
dat is nieuw maar wanneer is het er gekomen?; hoeveel keer heb ik het gezien zónder
het te zien? (Zo verdwijnen de dingen ook uit onze levens, en niet alleen de
dingen.) Ik bekijk de antenneschotel en realiseer me waarvoor het toestel dient.
Stralen van ergens ver weg worden opgevangen. Maar dan zie ik de schaduw. Hoe
de cirkel door de invalshoek van het licht een ellips wordt, en hoe die ellips
(of ovaal) zich op de schoorsteenmuur tekent zoals wij indertijd met een
trekpen en een passer projectietekeningen moesten maken in oostindische inkt.
En vanwaar komt dat licht? Van verder dan dat ‘ergens ver weg’. De schaduw
schuift over de schoorsteen, als je goed kijkt merk je hoe vlug dat gaat. De
aarde draait. En dan glijden je gedachten weg naar die grote antenneschotels
waarmee tekens uit een nog veel verder ‘ergens ver weg’ worden opgevangen.
Voelsprieten die hunkeren naar interstellair contact. Naar een boodschap die
moet bevestigen dat we niet alleen zijn.