twee opmerkingen
vooraf:
-
voor veel
van wat ik een maand geleden schreef (zie hieronder), heb ik inmiddels
bevestiging gevonden in Paul Verhaeghes Identiteit;
-
maar ook
S. heeft gelijk: ‘let op, je hebt wel met “menselijke materie” te maken, in
sommige gevallen is het wel écht erg en dan moet je je niet verschansen achter
je theorietjes van pathologisering en het te gemakkelijk ontvluchten van verantwoordelijkheid'
Wat is er in godsnaam aan de hand? Met de jongeren in het
algemeen – of toch met dat deel van de jongeren dat in de problemen geraakt.
Zijn het er meer dan vroeger, ‘in mijn tijd’? Ik weet het niet. Had toen niet
elke puber een moeilijke tijd? Ik spreek voor mezelf: ik ben vast en zeker door
een periode gegaan dat ik aan symptomen leed die nu onmiddellijk als
‘depressie’ zouden worden omschreven. Ik zie die jongere versie van mezelf:
midden op de dag liggend op bed, zonder fut, zonder ambitie, doodongelukkig,
doodeenzaam, denkend aan de dood ook. Hoe lang het heeft geduurd? Ik weet het
niet. Ik herinner me een gemankeerde examenperiode. Ik herinner me dat ik een
bepaald soort pilletjes moest slikken (fosfor?). En het ging voorbij. Het werd
niet gepsychologiseerd, het werd niet benoemd. Ik kon mij niet achter een label
verschansen. Mijn ouders dachten er niet aan mij van mijn verantwoordelijkheden
te ontslaan, hoe erg ik er ook aan toe was. Ik heb nu zelfs de indruk dat zij
het nooit hebben beseft dat ik er erg aan toe was, of aan toe dacht te zijn.
Want: wás het wel erg? Was het niet veeleer: normaal? Doodnormaal? De puberteit
is nu eenmaal een vreselijke levensfase. Wat komt er niet allemaal op je af.
Een normaal mens verwerkt zoiets niet op één-twee-drie. Maar dat is het nu
juist: ook pubers zijn normale mensen. Je moet hen de kans geven het uit te
zieken. En dat uitzieken gaat vrij snel. Nu wordt dat genezingsproces, zo krijg
ik de indruk, vaak alleen maar vertraagd door de benoeming, de stigmatisering,
het gepsychologiseer.
Dat is mijn diepe overtuiging als ik rond mij kijk. Die kinderen
wéten te veel, ze worden veel te vlug en onachtzaam uit hun onwetendheid
getild. Ze worden te vroeg geconfronteerd met beelden en ziektebeelden die ze
niet aankunnen. En dan vallen ze terug in lethargie en écht uitgesproken vormen
van depressie. Kerven, drugs, anorexia, autisme… – al die zaken die vroeger
niet eens bestonden omdat we er geen naam voor hadden. Natuurlijk bestond het
wel. Maar de zieke moest zelf zijn weerstand opbouwen door zich te wapenen
tegen alles wat hem de vrije doorgang belemmerde. En die weerstand maakte
sterk, zo sterk dat velen uit zichzelf hun ziekte overwonnen. Soms, wat zeg ik,
altijd mét schade. Maar nooit met
zoveel schade als nu wordt toegebracht door een te grote toegeeflijkheid, die
vaak niets anders dan veronachtzaming is.
een opmerking achteraf: mijn ouders waren misschien niet representatief
een opmerking achteraf: mijn ouders waren misschien niet representatief