Gisteren hoorde ik op het werk dat er een vacature
circuleert voor ‘halftijds (eind)redacteur’ op de Standaard der Letteren. Ik kreeg de advertentie onder ogen en kon
vaststellen dat ik de geknipte persoon ben: ruime ervaring met eindredactiewerk,
belangstelling voor literatuur en non-fictieboeken, ervaring met deadlines en met
het schrijven van interviews, reportages en recensies… Geen wonder: ik heb het
allemaal al eens eerder gedaan, en wel op diezelfde Standaard der Letteren. De hoofdredacteur die mij toen ontsloeg, maakt
nu in Nederland grote sier – het is dus niet onredelijk te denken dat ik nu wél
zou mogen blijven. Maar ik denk er niet aan. Nog afgezien van het feit dat het
goed is waar ik nu zit, lijkt het me geen goed idee op mijn stappen terug te
keren. Een nieuwe generatie is aangetreden. Bovendien, ik zou opnieuw voortdurend
boeken moeten zitten lezen die ik niet zelf gekozen heb, en we zijn bijna
twintig jaar verder inmiddels en ondertussen is het literaire klimaat helemáál
verziekt. De beleidsopties die ik toen probeerde door te drijven, waren toe al
te hoog gegrepen en zijn nu helemaal oubollig en uit de tijd: te traag, te
ernstig, te moeilijk. Nu moet je dansen naar het pijpen van de markt, informeren
bij schrijvers welke restaurants ze frequenteren en vooral geen stukken
schrijven die langer uitvallen dan vijfhonderd woorden. Neen, het zal zonder
mij zijn.