Ik vertel mijn jongste zoon G. over mijn herinneringen aan
het predigitale tijdperk. Hoe ik de zondagnamiddag op de sportredactie van Het Nieuwsblad – halfweg de jaren
tachtig – het nog heb meegemaakt dat wij, na de gegevens telefonisch in
ontvangst te hebben genomen van verslaggevers te velde, onze teksten op papier
tikten op een gewone schrijfmachine, hoe die teksten dan door de ‘zetters’
opnieuw werden getikt op een machine die de clichés aanmaakte, en hoe ‘aan het
steen’ de stukken tekst en de titels en de foto’s tot volledige pagina’s in
elkaar werden gepuzzeld. Ik plaats, ook in mijn verhaal voor G., de woorden
‘zetters’ en ‘steen’ tussen aanhalingstekens omdat ze verwijzen naar nog oudere
technieken die ik net niet meer heb meegemaakt – ik ben begonnen in een soort
van tussenfase tussen de nog naar de middeleeuwen terugwijzende zettechnieken
met letters in lood en zetbalkjes en fysieke inkt en dergelijke, en het elektronische
en digitale, dat er vanaf het begin van de jaren negentig heel snel begon aan
te komen, met drastische verhoging van de efficiëntie en eliminatie van de
overtollig geworden werkkrachten tot gevolg. In plaats van een rokerig en
lawaaierig ‘steen’ en redactielokaal kwam er een steriel, rookvrij en – vanwege
de stillere computerklavieren – veel rustigere werkomgeving. Efficiënter en
sneller, ongetwijfeld, maar dat belet niet dat het deugd doet om er nog eens
met een zweem van nostalgie te vertellen over de wereld die daaraan voorafging aan een twintigjarige zoon die
zich niet kan voorstellen dat die wereld ooit anders dan digitaal is geweest.