Als ik de auto heb achtergelaten bij J. of P., die hem ook
gebruiken, en vervolgens naar het station stap, of omgekeerd, moet ik door de
parktuin van de psychiatrische kliniek Onze-Lieve-Vrouw. Daar trof ik deze met
breigoed omzwachtelde paal aan. Bizar. De paalpull leek mij nauwelijks geschikt
om pijnlijke botsingen te verzachten. Of had de paal koud? En de andere palen,
zonder pull, dan weer niet? Ook het artistieke streepjespatroon trof mij. De
opeenvolging donkerblauw-roze-lichtgrijs-roze-wit-roze werd telkenmale
hernomen. Met zeg maar een licht neurotische herhalingsdwang. Ik nam een foto
van dit vreemde fenomeen en stapte voort want mijn trein wacht niet op lieden
die vaak stilstaan. En dan begon ik ze te zien – en besefte ik dat ik het in
het eerste gedeelte van het park niet
had opgemerkt: verkeersborden met een muts, nog palen met een gebreide jas, boomstammen
met een flinke sjaal. Zoveel was zeker: ik was in de tentoonstelling van het
breiatelier terechtgekomen. Gekkenwerk? Jazeker. Maar ’t gaf het anders zo
treurige park een vrolijke toets.