Het was een groot beest met een sneeuwwit lijf en vleugels
die een gitzwarte punt en onderrand hadden. Zijn grote bolvormige kop had een
vlijmscherpe geeloranje snavel en de rode ogen achter het zwarte masker gaven
hem het aanzien van een dief die een lange nacht achter de rug heeft.
Yann Martel, Het leven
van Pi, 233