Ik belandde en verdwaalde ei zo na in de sociale woonwijk Berkenstraat.
Een paar erg op elkaar lijkende cul-de-sacs
tussen spoorweg, Pathoekeweg en Blauwe Toren. Bent u er al eens geweest?
Moet u vast eens doen, het ‘Dit is ook Brugge’-gevoel zal u er bekruipen. Ik
zou er niet willen wonen, ik moet het eerlijk toegeven. Nieuwbouw van een jaar
of vijftien geleden, maar de eerste lagen verf beginnen al af te bladderen en
het geheel straalt genoeg groezeligheid en treurnis af om je blij te wanen dat
je er alvast tot de volgende verkiezingen niet meer hoeft terug te keren. Maar
hier wonen wel mensen, dag in dag uit. En die mensen gaan zondag ook stemmen.
Samengevoegd met de indrukken die ik een week of twee
geleden tijdens het canvassen in de al even treurige en door de modale
Bruggeling (ook de groene Bruggeling) niet gekende of vergeten stationswijk van
Zeebrugge opdeed, kwam ik tot de volgende gedachten.
De mensen die hier wonen zijn niet bezig met veel van de
problemen waarmee Groen zich bezighoudt. Ik weet het, Groen heeft ook sociale
programmapunten, maar naar buiten uit wordt Groen niet als een sociale partij gepercipieerd. Groen is voor velen, en
zeker voor die velen die in dergelijke wijken wonen, een partij van relatief
welstellende mensen, jonge gezinnen, tweeverdieners, mensen die zich de luxe
kunnen veroorloven met ecologie en kwaliteitsvol leven in de stad bezig te
zijn. Ze bekommeren zich om kasseien in de stad (zoals ondergetekende). Ze
ergeren zich aan zwerfvuil op de Vesten (zoals ondergetekende). Ze zeuren over
een tekort aan nachtbussen. Ze vinden dat Brugge ‘fietsonveilig’ is. Maar zie
je ze in zo’n gore achterbuurt? Ze wonen daar niet en ze komen er ook niet.
Behalve eens om de zoveel jaar, om hun foldertjes te bussen.
Ik weet het, groene kameraden, dat ik hier wat chargeer.
Maar ‘ergens’ meen ik het natuurlijk wel en hoop ik dat jullie begrijpen wat ik
wil zeggen.
Wat ik wil zeggen, sluit aan bij de stukjes die ik hiervoor
al schreef, over de radicalisering die voor Groen broodnodig en – volgens mij –
stilaan onvermijdelijk is. Groen zal – en dat liefst zo snel mogelijk –
ideologisch kleur moeten bekennen. Schrijft het zich in in de neoliberale,
kapitalistische logica, waarbij het bijvoorbeeld zegt dat groene technologieën
ingang kunnen vinden als ze economisch rendabel zijn, of dat enkel de collateral damage van de haven van
Zeebrugge moet worden aangepakt en ingedijkt zonder dat de haven van Zeebrugge
zelf ter discussie wordt gesteld – of trekt Groen resoluut de
antikapitalistische, antineoliberale kaart en durft het, eventueel samen met de
PvdA, fundamentele vragen te stellen over onze huidige op consumptie gerichte
en niet vol te houden materiële welvaart voor een relatief kleine elite? Alleen
als Groen die tweede vorm van denken opneemt en dus linkser en socialer durft
te zijn dan het nu is en zeker dan het nu wordt gepercipieerd, zal Groen
misschien aansluiting vinden bij die ‘onderlaag’ (de aanhalingstekens moeten
aangeven dat dit absoluut geen waardeoordeel inhoudt) van de bevolking. Als
Groen daarin slaagt, zullen toekomstige bussers of canvassers in de
stationswijk van Zeebrugge of de Poelwijk op Sint-Pieters de volgende keer niet,
of toch minder, bekropen worden door unheimliche
gevoelens en een prangend besef van vergeefsheid.