Hoe beter de architectuur, hoe meer er over te zeggen valt. Je
kunt haar beschrijven en vervolgens in een bredere culturele en artistieke context
vatten en duiden, en het over de bedoelingen en achtergronden van de architect
hebben. Bij banale, anonieme architectuur is een beschrijving weliswaar
mogelijk, maar het zal moeilijk zijn om saaiheid, herhaling en nietszeggendheid
te vermijden.
Het huis waarin ik opgroeide was gerieflijk, praktisch,
bescheiden. Maar het had geen opvallende kenmerken. Ik zal daarom het interieur
tot leven brengen met behulp van anekdotes, herinneringen, tactiele ervaringen.
Vóór de losstaande woning op een perceel van ongeveer – schat ik
nu – vijftien bij dertig meter was er de oprit met links daarvan het
voortuintje met de prikconifeer. De tuin achteraan, met tegen het huis aan het
met rode rechthoekige tegeltjes geplaveide terras, was vierkantig, zoals ook
het grondplan van het huis zelf, dat zo ongeveer acht bij acht moet gemeten
hebben. Vooraan rechts stak de garage een meter of twee buiten het volume van
de woning. Het platte dak bovenop het buiten het volume uitstekende gedeelte
van de garage strekte zich links ervan ook nog een meter of twee uit. Hierdoor
ontstond een halfopen overdekte ruimte waarvan het plafond werd gestut door een
ronde pilaar.
De gelijkvloerse verdieping bevatte behalve de garage ook nog de
keuken en, vooraan en links van de garage, de woonkamer. De keuken zat gekneld
tussen de inkom, tevens traphal, links achteraan, en een vierkantige kleine
ruimte achter de garage, rechts, waarin ook nog eens een wc was ingewerkt: de
enige van het huis, wat, gezien de toch niet te veronachtzamen auditieve en
olfactorische implicaties, en soms ook de wachttijden, een belangrijke
regulerende factor was voor de sociale verhoudingen binnen het gezin. De rest
van die kleine vierkante ruimte, in onze huistaal 'het kotje' genoemd, bevatte:
kasten, een wastafel, de wasmachine en, nadat mijn ouders centrale verwarming
in het huis hadden laten installeren, een stookketel die met zijn ontbrandingsmechanisme,
overdrukvat en wijzermeters vervaarlijk industrieel oogde. In de keuken was er
een deur waarachter een trap een put in leidde die als kelder fungeerde, maar
die zich nergens tot onder de vloer uitstrekte. Het was gewoon een ruimte onder
de trap die vanuit de inkom naar de bovenverdieping leidde.
Op de aan een van de twee wanden van die kelder bevestigde schappen
stockeerde mijn moeder de bokalen met ingemaakte groenten, blikken met
sardines, allerlei mondvoorraad. Een van de producten die we ook altijd in huis
hadden, was corned beef. Ik herinner
mij de kubusvormige rode blikken, open te maken door een bijgevoegde sleutel
over een lip aan de zijkant van het blik te schuiven en vervolgens de bovenkant
van het blik weg te rollen. Ik at nooit van het geaderde zoute vlees en vet dat
god weet wanneer en hoe in deze verpakking was beland. Enkel mijn vader
nuttigde af en toe deze armemensendelicatesse. Op een keer – ik heb het enkel
van horen zeggen want de aanblik is mij bespaard gebleven – trof mijn moeder in
zo’n blik een integraal koeienoog aan. Het staarde haar aan, ze was er danig
van geschrokken. Ik denk niet dat er na dit voorval nog veel corned beef in huis werd gehaald.
Op de bovenverdieping bevonden zich vooraan twee slaapkamers, die
van mijn ouders en die waarin de twee broers sliepen, en achteraan, aan de
andere kant van het gangetje waarop de trap uitkwam, de badkamer en de
slaapkamer van mijn zus. Deze vier ruimten werden behoorlijk beknot door het
zadeldak waarvan de twee schuine vlakken aan weerszijden van het huis ter hoogte
van het plafond van de gelijkvloerse verdieping begonnen. De zolder had nog
meer te lijden van dit ruimteverlies: enkel in het midden, onder de van voor
naar achter lopende nok, was hij net hoog genoeg om rechtop te kunnen staan.
(wordt vervolgd)
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2