vrijdag 20 maart 2020

LVO 135


Ik onderbreek hoofdstuk 9 'Populierendreef 29' voor een intermezzo: hoofdstuk 10 'Le Mans' 


134

Als de tafel in de woonkamer niet gebruikt werd voor maaltijden, mocht ik erover beschikken voor mijn geliefkoosde tijdverdrijf.

Ik moet om minstens twee redenen echt wel uitweiden over dit niet alleen schijnbaar onbenullige tijdverdrijf. Ten eerste is het onmiskenbaar zo – en dat ik mij er nu voor schaam, verandert niets aan de zaak – dat ik er ettelijke jaren van mijn leven mee zoek heb gemaakt. Ik weet het niet meer precies, maar ik zou het ontplooien van de activiteit waarover ik het zo meteen zal hebben situeren tussen mijn zesde en dertiende levensjaar. Ik kan niet zeggen dat ik mij in die zeven jaren grondiger met iets anders heb beziggehouden – of het zou de school moeten zijn, maar daarin verschilde ik van geen ander kind. Zeven jaren die ik hoofdzakelijk vulde met het gooien van dobbelstenen en het vooruitschuiven van autootjes, met het opzetten van circuits en het naspelen van autoraces en het bijhouden van standen, met het verbeelden van een op een verre en ontoegankelijke werkelijkheid geënte fantasiewereld van snelheidsduivels, bolides, accidenten en helden die de dood met verachting in de ogen keken. Met een repetitieve, obstinate, eigenlijk behoorlijk oncreatieve en in elk geval weinig tot mijn persoonlijke vorming, laat staan de voorspoed van de wereld bijdragende spelhandeling. Niets mis mee, uiteraard, maar ik mag er niet aan denken welke andere vaardigheden ik in die periode op die manier niet heb verworven, welke werelden er zo doende niet voor mij zijn opengegaan. Welke boeken ik allemaal niet heb gelezen, welke tekenvaardigheid ik niet heb ontwikkeld, welke sporten ik niet heb beoefend en welke muziekinstrumenten ik niet heb leren bespelen. En ik neem het mijn ouders kwalijk omdat ze mij op geen enkele manier op het bestaan van die andere mogelijkheden hebben gewezen of mij op welke wijze dan ook daartoe hebben aangezet. Ik vermoed dat ze blij waren dat ik zo'n braaf kind was, dat ik mij zo langdurig en in stilte wist bezig te houden.

Ik was een ongediagnostiseerde autist.

En dat is meteen de tweede reden waarom ik iets meer ruimte voor dat spelletje moet inruimen dan het op zich lijkt te verdienen. Dat ik er mij zo langdurig en verbeten mee heb beziggehouden, zegt natuurlijk wel iets over wie ik ben, over wie ik geworden ben – en daarover wil ik het hier per slot van rekening hebben. De neiging om comfort te zoeken in herhaling; de al bij al weinig expansieve verbeeldingskracht; het koppige volhouden; de zucht naar ordening; de neiging om over het aldus beleefde verslag uit te brengen, ja, om het in een verhaal te gieten – wat dan toch, alsnog, een perspectief opende naar meer creativiteit: dat zijn allemaal aspecten van dat autootjesspel die, hoe zal ik het zeggen, toch wel bepalend zijn gebleken voor de persoon die ik dan naderhand, vanaf mijn puberteit zeg maar, geworden ben en die ik nu nog in bepaalde handelingen en gewoonten blijf herkennen.



lees vanaf hier deel 1

lees hier vanaf het begin van deel 2