Virginie Loveling. Een revolverschot (70-77)
Oudejaarsavond, elf uur. ‘Heer Hancq’, met aan elke arm een
juffrouw, volgt, in een donkere boomgaard waar hij moet uitkijken om ‘een
botsing’ tegen bomen te ‘ontgaan’, een eindje achter ‘burgemeester Florisonne’
en diens echtgenote. Ze hebben samen de avond doorgebracht bij ‘den Rijken Boer
van Crocke’.
Beide groepjes gaan uit elkaar. Heer Hancq komt nu samen met
Georgine (‘de jongste, de groote’) en Marie (die dus kleiner en ouder is) –
want zo heten die beide juffrouwen – bij het Galgenveld. De sfeer is er
beklemmend. Marie beseft dat: zij vindt het zonderling ‘dat een oord als het
ware iets onverdrijfbaars behoudt, dat er iets akeligs in overblijft van de
bloed-tooneelen, die er geschied zijn’.
Het gesprek wordt opengetrokken naar het angstaanjagende in het algemeen. Beide juffrouwen, die samenwonen met hun meid Trientje en dus zonder een man in huis, bekennen ‘uiterst bang’ te zijn ‘voor dieven en moordenaars’. Heer Hancq adviseert hun een revolver in huis te hebben. Vlak bij huis wordt het gezelschapje begroet door veldwachter Stasius, ‘die een nachtelijke ronde deed’, en daar en dan is het ook dat heer Hancq afscheid van beide juffrouwen neemt. Hij woont in het huis tegenover het hunne.
Van Tsjechov weten we dat als in het eerste bedrijf een
revolver ter sprake komt, dit tuig in het derde zal afgaan. Het galgenveld, de
veldwachter, het wapentuig: we hebben al heel wat om ons zorgen over te maken.
Ondertussen zijn burgemeester Florisonne en zijn echtgenote
niet blijven stilstaan. Door middel van hun conversatie laat Virginie Loveling
(1836-1923) ons weten dat de burgemeester van zijn voornaam Edmond heet, dat de
minder fraai gebouwde Marie dertig is, ongeveer tien jaar ouder is dan de
knappe Georgine en dat beide zussen van hun familienaam Santander heten. Marie
zou een oogje hebben gehad op Edmond, maar hij acht het raadzaam daarover geen
woord te zeggen aan zijn vrouw, Laure. Overigens, met haar zwarte ogen – van
‘Spaanschen oorsprong’ – is Marie nu ook weer niet zó lelijk. Vader Santander –
Sanders in de volksmond – was notaris en dus zijn de zusjes welgesteld.
Edmond stelt zijn vrouw, die zich zorgen maakt over chaperon
Hancq, gerust: ze zullen wel veilig thuis geraken. Laure heeft het niet zo voor
die mooie Luc Hancq met zijn ‘gekrulden snorbaard’, een ‘muziekmeester’ die ‘voor
het geld’ getrouwd is met een vrouw die ‘wel bijna de helft ouder dan hij’ is en
al geruime tijd niet meer mooi. Laure heeft haar oordeel daarover klaar: ‘zoo
iets vind ik nu oprecht verachtelijk bij een man’. Maar ze vergeet haar
bezwaren wanneer ze, onder het schijnsel van ‘een schuins uit de wolken
schietenden manestraal’ beseft ‘welk innig heil het hare was’.
De volgende ochtend heel vroeg worden Marie en Georgine
gewekt door de meid. Trientje wenst beide zussen ‘een goed-zalig nieuwjaar en
veel navolgende’. Dat doet zij niet geheel onbaatzuchtig want ze is maar al te
blij met de twee vijffrankstukken die ze toegestopt krijgt.
De zussen gaan ter kerke, waar zij een eigen, ‘sierlijk-gesneden
ebbenhouten stoel’ hebben, ‘rechtover den kansel staande’. De kerk is vochtig,
vuil en bedompt. ‘Neuzen snuiten, hoesten en niezen maakten een aanhoudend
gerucht.’ Na de dienst is het een heel geharrewar bij het kerk-verlaten. De
zussen zijn ervoor beducht dat een vrouw hun als eerste een gelukkig nieuwjaar
zou wensen, ‘iets dat gelijk staat met een onheilsvoorspelling’ – want ja, zij
hopen dit jaar dan toch eindelijk eens aan de man te geraken en niet te moeten
vaststellen dat waardevolle kandidaten, zoals ‘de vrederechter van Zompelgem en
burgemeester Florisonne’ met ‘een juffrouw uit een andere provincie’ trouwden.
Hier eindigt het fragment. Benieuwd of en wanneer het schot
valt? En op wie het pistool zal gericht zijn?