In Het complot tegen Amerika
beschrijft Philip Roth de spanningen die zich, als gevolg van externe
politieke ontwikkelingen, voordoen in het ouderlijk huis waar het kind opgroeit
dat dezelfde naam als de auteur draagt. De vader is in dat gezin de
belangrijkste figuur: als drager van macht en autoriteit beslist hij wat er
gebeurt en de andere gezinsleden hebben zich daar naar te schikken. De moeder
zorgt voor het invullen van de praktische omstandigheden die nodig zijn om in
het gezin de continuïteit te verzekeren. Haar rol is veeleer dienend en
discreet, maar daarom niet minder belangrijk.
Na een van de conflicten kiest de op dat moment nog geen tienjarige
Philip de vlucht: 'Omdat ik het schouwspel van mijn vaders machteloosheid en
mijn moeders angst niet langer verdragen kon, deed ik de voordeur van het slot
en rende ik de voortrap af naar de straat...' Dat de vader wordt omschreven als
machteloos, herken ik. Dat was precies wat ik zelf had ervaren die keer dat
míjn vader daar in de keuken stond met zijn geschonden gelaat. Niet dat ik hem
eerder bewust had gezien als drager van de macht in huis – het was gewoon
vanzelfsprekend dat ik hem te gehoorzamen had en dat ik zijn oordeel en
wellicht zelfs nog meer zijn onverschilligheid moest vrezen, wat ik dan ook
deed. Maar doordat hij daar zo koketterend met zijn kwetsbaarheid stond,
zichzelf uitleverend aan het mededogen en misprijzen van zijn huisgenoten, ook
van mij, op dat ogenblik een zestienjarige snotaap, viel de hele constructie in
elkaar. Zijn machteloosheid, zo maakte het dramatische tafereel mij duidelijk,
wees wel degelijk op een gebrek aan gezag. Of juister: op een gebrek aan
fundering voor dat gezag.
Het citaat van Roth maakt mij nog iets anders duidelijk. Roth
heeft het ook over de moeder. Hij heeft het over haar 'angst'. Dat is iets waar
ik zelf nooit eerder bij had stilgestaan in verband met het ecce homo-tafereel onder het uurwerk in
de keuken: mijn moeder was daar ook bij. Mijn herinnering concentreerde zich
tot nu toe op hoe ik mijn vader zag staan. Mijn moeder was altijd buiten mijn
herinneringsbeeld gebleven. Roth doet mij de vraag stellen: hoe voelde zij zich op dat moment? Wat ging er door
háár heen? Angst? Wanhoop? Een diep verdriet?
Nu, nu ik er voor het eerst, door dat citaat van Roth, echt over
nadenk, over hoe mijn moeder dat ogenblik, die situatie, ervaren heeft, voel ik
behalve mededogen voor haar toch ook iets als afkeuring in mij opkomen. Waarom
reageerde ze niet? Waarom nam ze geen standpunt in? Waarom riep ze mijn vader
niet toe dat hij zich niet zo moest aanstellen? Waarom koos ze niet
nadrukkelijker mijn kant? Want door daar zelf – 'om de lieve vrede te bewaren'
– geluidloos in de rand van het dramatische tafereel te blijven staan,
veroordeelde ze niet alleen mijn vader en zichzelf, maar ook mij tot een
onontkoombare eenzaamheid.
Wat er ook van zij: die scène in de keuken was cruciaal. Dat ene
moment in de tijd kantelde alles – en zo bekeken, wordt het opeens relevant dat
de keukenklok in het herinneringsbeeld zo duidelijk aanwezig is boven mijn
vaders gehavende hoofd: het tijdstip is belangrijk. Niet het uur van die
particuliere dag, maar dat ene, precieze, ondeelbare ogenblik waarop zich in
mijn leven een beslissende wending voltrok. Iets essentieels veranderde
voorgoed. Er was voortaan een voor en een na.
Wat verderop in Roths roman staat een zin die goed aangeeft wat
dat dan mag geweest zijn, dat essentiële: ‘Voor het ogenblik waren onze levens
intact, onze huishoudens op orde, en was de troostrijke werking van de vaste
rituelen bijna sterk genoeg om een kind in de waan te laten van een
eeuwigdurend, onbedreigd vreedzaam heden.’13
13 Philip Roth, Het complot tegen Amerika, 246
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2