vrijdag 27 maart 2020

de mosselcanon 7

Onder de titel Het land van de mosseleters verzamelden Benno Barnard en Paul de Wispelaere in 2002 57 proeven van 150 jaar Vlaamse vertelkunst. Nu er sprake is van het opstellen van een Vlaamse canon, leek het mij een goed idee de door de samenstellers geselecteerde prozafragmenten aan een lezing te onderwerpen.

Cyriel Buysse. Monsieur Hardamour (81-101)

Monsieur Hardamour laat zich elke ochtend om half zes door Jean wekken. Na een zwembeurt in zee en een wandeling op het strand zet hij zich aan het ontbijt, waarna hij zich, ‘onder het roken van de eerste sigaar’, aan ‘zijn talrijke brieven en kranten’ begeeft. Vandaag wordt de routine doorbroken want monsieur Hardamour moet naar Lugano, waar zijn vrouw en jongste dochter Laurence de zomer doorbrengen, om er de jonge diplomaat te keuren die er naar Laurences hand lijkt te dingen.

Monsieur Hardamour is een succesvol zakenman. Hij heeft zich opgewerkt van ‘onbeduidend commiesje’ tot directeur van een textielfabriek. Maar hij wou méér en daarom zette hij zijn zinnen op Camille, de ongehuwde jongste dochter van monsieur Renard, fabriekseigenaar. Na Renards dood wist monsieur Hardamour, door diplomatisch en sluw zijn schoonzus Laure en haar echtgenoot opzij te manoeuvreren, de alleenheerschappij over de fabriek te verwerven.

Maar het huwelijk is niet gelukkig. Camille is oppervlakkig, denkt aan ‘weinig anders dan aan schitteren in fastueuze feesten’ en geeft zich over aan ‘bespottelijke nufferij’. Monsieur Hardamour neemt ‘maîtressen, soms heel laag gekozen, als om protest aan te tekenen tegen al die valse verfijndheid’, en uiteindelijk scheiden beide echtelieden van tafel en bed: ‘alleen voor de ogen van de wereld bleven zij ieder jaar enkele maanden samenwonen’.

De oudste dochter van monsieur Hardamour, Madeleine, is gehuwd met een gokverslaafde graaf. De oudste zoon, een verwijfde leegganger, houdt zich liever met vrouwen dan met zaken bezig. De jongste zoon is een spilzieke wildebras en amokmaker waarmee al evenmin land te bezeilen valt. Enkel in zijn jongste dochter, Laurence, bespeurt monsieur Hardamour zijn eigen kwaliteiten, maar het valt te vrezen dat zij ‘onder de noodlottige invloed van de moeder’ even ‘wuft en bedorven’ zal worden als de anderen. Daarom besluit monsieur Hardamour de huwelijkskandidaat in Lugano extra streng te beoordelen.

Soezend in de trein van Oostende naar Brussel overdenkt monsieur Hardamour zijn zaakjes. De fabriek is winstgevend, en hij is niet van plan de eisen van de socialistische arbeiders – stel u voor, ze eisen een achturendag! – in te willigen. Maar naast de zaken is er ook de gezondheid. Monsieur Hardamour overweegt dat hij best niet te veel ‘zware havana’s van één frank ‘t stuk’ rookt, lichaamsbeweging moet blijven doen, en niet te vaak bezoekjes moet afleggen bij zijn vriendin Valerie: ‘Twee in de week was ruim voldoende op zijn leeftijd.’ Bovendien, zo laat Cyriel Buysse (1859-1932) uitschijnen, is monsieur Hardamour te zwaar van postuur: hij heeft een ‘reusachtige gestalte’.

Alvorens de reis naar Zwitserland vanuit Brussel voort te zetten, gaat monsieur Hardamour naar huis om er geld op te halen en daarna nog even langs te gaan bij Valerie. Maar door een onhandig manoeuvre met de dikke stalen deur sluit hij zichzelf op in zijn eigen brandkast. Daar zit hij nu: ‘als in een ijzeren graf’, ‘midden in de schatten groot genoeg om aan duizenden mensen het leven en de welstand te verzekeren’.

Wilskracht en wanhoop wisselen elkaar af, honger en wroeging. Op den duur vraagt monsieur Hardamour zich zelfs af of hij niet te veeleisend is geweest voor zijn medemensen, en ‘was zijn tegenwoordig lijden geen rechtvaardige straffe Gods’? Mocht hij nu bevrijd kunnen worden, dan zou hij zijn arbeiders ‘die kleine vermeerdering van één cent er uur’ die zij vragen maar al te graag toestaan! Ja, mocht hij bevrijd worden, ‘hij zou goed en zacht worden als een engel op aarde’! En ja, hij zou, om zijn honger en dorst te stillen, vrede nemen met ‘haring, die zalm van de proletariërs’ en met ‘slappe koffie en water (…) duizendmaal fijner en lekkerder dan de oudste wijnen’.

Er zijn twee vragen: 1. zal monsieur Hardamour uit zijn ijzeren graf bevrijd worden? en, indien de eerste vraag bevestigend kan worden beantwoord, 2. zal monsieur Hardamour na zijn bevrijding in zijn oude gewoonten vervallen of zal hij zich houden aan de ‘weke voornemens, die zijn akelige toestand hem had ingeboezemd’ en inderdaad ‘goed en zacht worden als een engel op aarde’?

Overigens vallen er tussen Buysses brandkastverhaal en onze huidige lockdown wel enige parallellen te trekken.