dinsdag 24 maart 2020

LVO 139



Soms moest ik mijn circuit opruimen omdat we, bijvoorbeeld op zondagavond, aan de woonkamertafel aten. Dan noteerde ik zorgvuldig de posities die mijn autootjes hadden ingenomen en aangezien ik precies wist hoeveel vakjes of 'streepjes' de volledige omloop telde, kon ik de hele situatie achteraf opnieuw opbouwen en de racewagens hun koers laten voortzetten alsof er niets gebeurd was. Ik hanteerde hierbij dezelfde methode als bij het opschrijven van de na afloop van elk wedstrijduur bereikte tussenstand: ik noteerde waar op het circuit de koploper was aangekomen, het zoveelste 'streepje' na de startlijn, en vervolgens hoeveel achterstand de volgende deelnemers hadden. Hierbij deed ik wel een eigenaardige observatie waarvoor ik tot op heden nog altijd geen verklaring heb gevonden: het verschil tussen de koploper en de laatste werd alsmaar groter. Welke statistische wetmatigheid ligt hieraan ten grondslag?

Dit spel op de woonkamertafel was maar een onderdeel van een hele mythologie, een soort van rituele mimering, een re-enactment van heroïsche, schier goddelijke aangelegenheden die zich ergens in de werkelijkheid schijnbaar of klaarblijkelijk voordeden, maar dan op een zo grote afstand en op een plek die voor mij in die tijd dermate onbereikbaar was, dat ik bijna niet anders kon dan twijfelen aan hun realiteit. Maar toch was het zo: eens in het jaar, in het begin van juni, raasden een vijftigtal moderne ridders in hun toen nog zeer breekbare en ontvlambare machines over een supersnel circuit ergens in Frankrijk – ik besefte niet eens dat de naam Les 24 heures du Mans verwees naar een werkelijk bestaande stad in het centrum van dat onmetelijke en nog grotendeels onbekende buurland (dat later voor mij zoveel zou betekenen), en dat de race voor een groot deel gereden werd op wegen die de rest van het jaar voor gewoon verkeer werden opengesteld – zodat het best kon dat op de vijf kilometer lange ligne droite des Hunaudières bolides die hun topsnelheid hadden bereikt op de remmen moesten staan omdat plots een honderd kilometer per uur tragere Porsche 911 opdoemde achter de flauwe glooiing op het tracé waar op een grijze novemberdag of in het vroege voorjaar een file ontstond achter een landbouwtractor die maar voorttufte, terwijl er in de tegengestelde richting te veel verkeer was om hem te doubleren.

In 1986 maakte ik met Jos, met wie ik in die tijd enkele jaren bevriend was, een reis met zijn Moto Guzzi – de enige keer overigens dat ik met een dergelijk voertuig een reis maakte. We kwamen in de buurt van Le Mans. Uit pure piëteit heb ik toen voorgesteld om een omweg van een uur te maken om een stuk op dat circuit te gaan rijden. Ik herinner mij dat ik, toen Jos me daar met mij achterop tussen de vangrails op de buitenmaats brede route nationale tussen Le Mans en Mulsanne voerde, probeerde om mij het geluid en de snelheid en de koplampen van de in de nacht voorbijrazende racemonsters voor de geest te halen.




(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2