vrijdag 13 maart 2020

vorig jaar 111


190313
(…) * In hoofdstuk VI komt Orlando, nu mevrouw Orlando, voor het eerst in aanraking met boeken. Zij koopt een hele boekenwinkel op. Zij wordt zich ook stilaan bewust van haar schrijfambitie. Maar hoe moet zij de werkelijkheid vertalen in literatuur? Dat is ten enenmale onmogelijk: je kunt onmogelijk álles vatten. ‘Het leven? De literatuur? Het ene omzetten in het andere? Wat vreselijk moeilijk!’ Het is onmogelijk, en het is al helemaal onmogelijk om je diepste gedachten te verwoorden. Niet alleen omdat het niet kan maar vooral omdat het niet mag: ‘een buitengewoon onbehaaglijk gevoel’ overvalt Orlando, omdat ‘je nooit of te nimmer mocht zeggen wat je dacht’ – en al zeker niet als vrouw, in die tijd, in dat land. Kort daarop ziet zij hoe het wél kan. Een onwillekeurige associatie overvalt haar: tussen een speelgoedscheepje op de Serpentine en het schip waarop haar echtgenoot Bonthrop op datzelfde ogenblik met gevaar voor eigen leven Kaap Hoorn rondt. Deze associatie verlicht haar, maakt plots méér duidelijk dan een uitvoerig exposé zou kunnen. Waar het op aankomt, beseft Orlando, zijn niet ‘de kritische opstellen van een Nick Greene of een John Donne of de wetten op de achturige werkdag of statuten of arbeidsovereenkomsten’, neen, zij beseft dat ‘het enige waar het op aan komt iets nutteloos is, iets plotselings, iets hevigs; (…) een glimp; een gloed; zoals die hyacinten daar (…) vrij van elke smet, elk menselijk tekort, elke zorg voor de naaste, onafhankelijk; iets vermetels, onbezonnens (…); waar het op aan komt – is een speelgoedscheepje op de Serpentine, extase – extase is het enige waar het op aan komt.’ (260) Deze passage doet me heel erg denken aan de ‘epifanie’, zoals onder meer James Joyce die als literair procedé hanteert: een plotse gloed of glans over de dingen, die tot inzicht leidt, en het is door die glans te beschrijven dat je het inzicht kunt overbrengen. Ten andere, in De uren laat Michael Cunningham Virginia Woolf min of meer hetzelfde beleven als James Joyce zijn alter ego in Stephen Hero. Zij is op straat getuige van een maar half door haar opgevangen gesprek tussen een man en een vrouw – en precies in die onvolledigheid duikt het epifanische op (bij Cunningham wordt het niet geëxpliciteerd, Joyce doet dat wél). Cunningham (161): ‘Ze passeert een paar, een man en een vrouw, jonger dan zijzelf, die samen ontspannen wandelen en zich in de zachte, citroenkleurige gloed van een straatlantaarn naar elkaar toe buigen en praten (ze hoort de man zeggen: “zei mompel mompel mompel in die zaak, mompel mompel, ahum, ja zeker”). Zowel de man als de vrouw draagt een modieuze hoed (…) en hij zegt nu: ‘En daarom moet ik het jou vragen,’ waarna hij zijn stem laat dalen – Virginia kan nu echt niets meer verstaan – en de vrouw slaakt een vrolijk gilletje, toont heel even haar witte tanden, en de man lacht, stevig voortstappend, waarbij hij vol vertrouwen de ene perfect gepoetste, bruine schoenneus voor de andere zet. / Ik ben alleen, denkt Virginia, wanneer de man en de vrouw verder de heuvel oplopen en zij hem afdaalt.’ Joyce (in Stephen Hero, 188): ‘A young lady was standing on the steps of one of those stone brick houses which seem the very incarnation of Irish paralysis. A young gentleman was leaning on the rusty railings of the area. Stephen as he passed on his quest heard the following fragment of colloquy out of which he received an impression keen enough to afflict his sensitiveness very severely. // The Young Lady – (drawling disceetly) … O, yes … I was … at the … cha … pel … / The Young Gentleman – (inaudibly) … I … (again inaudibly) … I … / The Young Lady – (softly) … O … but you’re … ver … ry … wick … ed … // This triviality made him think of collecting many such moments together in a book of epiphanies. By an epiphany he meant a sudden spiritual manifestation, whether in the vulgarity of speech or of gesture or in a memorable phase of the mind itself. He believed that it was for the man of letters to record these epiphanies with extreme care, seeing that they themselves are the most delicate and evanescent of moments.’ En inderdaad: ‘epifanie’ en ‘extase’ zijn vluchtig, moeten zorgvuldig en kunnen enkel met delicate pen gevat worden. * (…) * (…) *