woensdag 25 maart 2020

vorig jaar 122


190325
(…) * X. noemt de zelfmoord van haar vader ‘de cruciale gebeurtenis’ in haar leven en spreekt in dat verband het woord ‘zelfmoord’ enkel met grote tegenzin uit. Zij heeft het altijd over het ‘sterven’ van haar vader. ‘Toen mijn vader stierf...’ ‘Maar,’ zeg ik, ‘je vader is niet gestorven, hij heeft zelfmoord gepleegd.’ Sterven is een veel te passief werkwoord om uit te drukken wat er werkelijk is gebeurd, om het te hebben over de impact die het op zijn directe omgeving heeft gehad, tot op de dag van vandaag. (…) * A. wacht mij op, net zoals de vorige keer, intussen al meer dan een jaar geleden, in het station van Leuven. We brengen eerst een bezoek aan De Slegte. Voor hem koop ik Maanpaleis van Paul Auster en Mijn oor aan je hart van Hanif Kureishi. Dat tweede omdat ik mij meen te herinneren dat het over een zoon en een vader gaat, en over schrijven. Dat moet A. dus wel interesseren, denk ik. Ik zal het kunnen nagaan want het boek heb ik thuis ook staan, nog ongelezen. Voor mezelf koop ik een pocketje van Colum McCann (Het verre licht, iets over de wolkenkrabberbouwers in New York), Die mensen van Julie Zeh en (…). Vervolgens gaan we naar Barboék, waar we uitgebreid praten over het schrijven en over de politiek. A. schrijft niets meer, keert nu ook Facebook de rug toe. Ik vertel hem waar ik mee bezig ben: dit dagboek (…) en de autobiografie (…). We hebben het over de polarisering, de klimaatbetogers, het engagement. Eten doen we in ‘t Stuk. Niet op de sociologiecampus waar ik indertijd altijd ging, maar in de inmiddels ook al niet meer zo nieuwe vestiging aan de Naamsestraat. Daar snijden we het onderwerp familie aan. Altijd heikel. (…) * In de volgelopen Kardinaal Mercierzaal zit achteraan een vrouw met zeer schriel hoofd, lang blond haar, een oudere versie van Patricia de Martelaere, wier tienjarig verscheiden hier wordt herdacht. Zou het een zuster van haar kunnen zijn? Ze kijkt in elk geval op dezelfde manier: melancholisch maar ook méér wetend, de communicatie uit de weg gaand. Had Patricia de Martelaere een zus? Die heeft een misschien wel onbeduidend leven geleid, terwijl Patricia veel te vroeg is heengegaan en ons daardoor ik-weet-niet-wat-allemaal heeft ontzegd. Op het spreekgestoelte heeft iemand het over Wittgensteins ‘filosofie van de mislukking’. (Thuis zie ik dat in mijn bibliotheek de essays van Patricia de Martelaere naast Lof van de mislukking van Frans Marijnissen staan.) X. leest een bijzonder mooi verhaal voor over een op de trein verloren mapje met de geërfde postzegelverzameling van een pas overleden oom. De dingen verdwijnen, en waar bevinden ze zich dan? In het niets. (Een personage wijst naar boven.) Een musicus brengt op een elektrische piano stukjes van Schubert en Chopin. Hij slaat geregeld een valse noot aan – iedereen doet alsof het niet gehoord werd, terwijl toch iedereen wéét dat het niet anders kan of iedereen hééft het gehoord. Vier deelnemers aan een ‘debat’, dat er geen is, brengen zeer benaderende omschrijvingen van Patricia de Martelaeres werk en betekenis – het lijkt wel een formaliteit. X. sluit de bijeenkomst af met wat herinneringen aan PdM, toen zij op het eind van haar leven in haar tao-periode was aanbeland. Tijdens de receptie achter komt A. mij vragen of ik (…). Dat kan ik niet. C. pocht dat hij mocht poseren voor het in de zaal waarin we ons bevinden opgehangen statieportret van decaan Dondeyne. ‘Dat schilderij heeft 100.000 frank gekost!’ S. komt me groeten. Het is al vele jaren geleden dat we elkaar gezien hebben, er is maar weinig tijd om bij te praten want ik moet mijn trein halen. Ik vertel hem over mijn accident en verneem dat hij het ook niet onder de markt heeft gehad: een pacemaker houdt hem in leven en hij moet het rustig aan doen. ‘Tja,’ zeg ik, ‘je hebt in de eerste helft van je leven te veel energie verstookt!’ Hij kan er om lachen. Heel wat herinneringen aan onze gezamenlijke studietijd komen in me op, maar we hebben het er niet over. Ik informeer naar H. (‘Die komt niet meer naar dit soort bijeenkomsten.’) en A. ‘A. heeft kort na zijn pensionering een infarct gehad en daar zal hij nooit meer van herstellen.’ Ik vraag S. heel uitdrukkelijk om mijn groeten aan A. over te maken. *