190325
(…) * X. noemt de zelfmoord van haar vader ‘de cruciale
gebeurtenis’ in haar leven en spreekt in dat verband het woord ‘zelfmoord’
enkel met grote tegenzin uit. Zij heeft het altijd over het ‘sterven’ van haar
vader. ‘Toen mijn vader stierf...’ ‘Maar,’ zeg ik, ‘je vader is niet gestorven,
hij heeft zelfmoord gepleegd.’ Sterven is een veel te passief werkwoord om uit
te drukken wat er werkelijk is gebeurd, om het te hebben over de impact die het
op zijn directe omgeving heeft gehad, tot op de dag van vandaag. (…) * A. wacht
mij op, net zoals de vorige keer, intussen al meer dan een jaar geleden, in het
station van Leuven. We brengen eerst een bezoek aan De Slegte. Voor hem koop ik
Maanpaleis van Paul Auster en Mijn oor aan je hart van Hanif
Kureishi. Dat tweede omdat ik mij meen te herinneren dat het over een zoon en
een vader gaat, en over schrijven. Dat moet A. dus wel interesseren, denk ik.
Ik zal het kunnen nagaan want het boek heb ik thuis ook staan, nog ongelezen.
Voor mezelf koop ik een pocketje van Colum McCann (Het verre licht, iets over de wolkenkrabberbouwers in New York), Die
mensen van Julie Zeh en (…). Vervolgens gaan we naar Barboék, waar we
uitgebreid praten over het schrijven en over de politiek. A. schrijft niets
meer, keert nu ook Facebook de rug toe. Ik vertel hem waar ik mee bezig ben:
dit dagboek (…) en de autobiografie (…). We hebben het over de polarisering, de
klimaatbetogers, het engagement. Eten doen we in ‘t Stuk. Niet op de
sociologiecampus waar ik indertijd altijd ging, maar in de inmiddels ook al
niet meer zo nieuwe vestiging aan de Naamsestraat. Daar snijden we het
onderwerp familie aan. Altijd heikel. (…) * In de volgelopen Kardinaal
Mercierzaal zit achteraan een vrouw met zeer schriel hoofd, lang blond haar,
een oudere versie van Patricia de Martelaere, wier tienjarig verscheiden hier
wordt herdacht. Zou het een zuster van haar kunnen zijn? Ze kijkt in elk geval
op dezelfde manier: melancholisch maar ook méér wetend, de communicatie uit de
weg gaand. Had Patricia de Martelaere een zus? Die heeft een misschien wel
onbeduidend leven geleid, terwijl Patricia veel te vroeg is heengegaan en ons
daardoor ik-weet-niet-wat-allemaal heeft ontzegd. Op het spreekgestoelte heeft
iemand het over Wittgensteins ‘filosofie van de mislukking’. (Thuis zie ik dat
in mijn bibliotheek de essays van Patricia de Martelaere naast Lof van de
mislukking van Frans Marijnissen staan.) X. leest een bijzonder mooi
verhaal voor over een op de trein verloren mapje met de geërfde
postzegelverzameling van een pas overleden oom. De dingen verdwijnen, en waar
bevinden ze zich dan? In het niets. (Een personage wijst naar boven.) Een
musicus brengt op een elektrische piano stukjes van Schubert en Chopin. Hij
slaat geregeld een valse noot aan – iedereen doet alsof het niet gehoord werd,
terwijl toch iedereen wéét dat het niet anders kan of iedereen hééft het
gehoord. Vier deelnemers aan een ‘debat’, dat er geen is, brengen zeer
benaderende omschrijvingen van Patricia de Martelaeres werk en betekenis – het
lijkt wel een formaliteit. X. sluit de bijeenkomst af met wat herinneringen aan
PdM, toen zij op het eind van haar leven in haar tao-periode was aanbeland.
Tijdens de receptie achter komt A. mij vragen of ik (…). Dat kan ik niet. C.
pocht dat hij mocht poseren voor het in de zaal waarin we ons bevinden
opgehangen statieportret van decaan Dondeyne. ‘Dat schilderij heeft 100.000
frank gekost!’ S. komt me groeten. Het is al vele jaren geleden dat we elkaar
gezien hebben, er is maar weinig tijd om bij te praten want ik moet mijn trein
halen. Ik vertel hem over mijn accident en verneem dat hij het ook niet onder
de markt heeft gehad: een pacemaker houdt hem in leven en hij moet het rustig
aan doen. ‘Tja,’ zeg ik, ‘je hebt in de eerste helft van je leven te veel
energie verstookt!’ Hij kan er om lachen. Heel wat herinneringen aan onze
gezamenlijke studietijd komen in me op, maar we hebben het er niet over. Ik
informeer naar H. (‘Die komt niet meer naar dit soort bijeenkomsten.’) en A. ‘A.
heeft kort na zijn pensionering een infarct gehad en daar zal hij nooit meer
van herstellen.’ Ik vraag S. heel uitdrukkelijk om mijn groeten aan A. over te
maken. *