donderdag 26 maart 2020

LVO 141b


vorige aflevering

Gisteren had ik het over een ongeval tijdens een editie van Le Mans waarbij een Zwitserse piloot om het leven kwam. Ik herinnerde mij niet zijn naam, maar meende mij wel te herinneren dat hij een zwart ringbaardje had. Mijn broer, met wie ik bijna een halve eeuw geleden smulde van het weinige nieuws dat ons over de Franse heldenrace bereikte, blijkt nu, tot mijn vreugde, dit relaas te volgen en vulde via Messenger mijn gebrekkige weergave van de feiten aan. Hij schrijft: ‘De piloot die in 1972 verongelukte in de “longue ligne droite des Hunaudières” was de Zweed Jo Bonnier. Dat waren tijden... en bijzonder vervelend voor de piloten, die meer tijd doorbrachten op elkaars begrafenissen dan op de circuits. Want voor wat hoort wat: als ik op jouw begrafenis ben, dan jij ook op de mijne?’

Een Zweed, niet een Zwitser. Vreemd, hoe een mens zich kan vergissen en in welke vorm zijn vergissing aanneemt. Hier heb ik mij blijkbaar laten leiden door de beginletters van de nationaliteit in kwestie. Maar er is blijkbaar nog iets anders blijven hangen in mijn onderbewustzijn. Want, zo schrijft mijn broer nog: ‘De auto van Jo Bonnier maakte reclame voor Zwitserse kaas.’ Dus: de Zweedse piloot maakte reclame voor een Zwitsers product. Dacht ik daarom dat hij een Zwitser was? Wat ik wél correct had, was het zwarte ringbaardje – zoals een foto die ik op Wikipedia aantref me leert. Hoe komt het dat dit detail me is bijgebleven? Het enige wat ik kan bedenken is dat het me moet zijn opgevallen: baardgroei was in die tijd ongewoon, zeker bij sporters. Ja, je had bij de wielrenners in de jaren tachtig de excentriekeling Urs Freuler, hij wel een Zwitser, die zoals zijn collega’s uit het interbellum onder de neus een stevige knevel liet staan. De Franse autocoureur Henri Pescarolo had een stevige baard. En bij ons had je de hardloper Ivo Van Damme, die behalve een dos manen ook trots zijn blonde ringbaardje torste. Andere namen kan ik niet bedenken, maar ik moet hier meteen aan toevoegen dat ik niet vertrouwd ben met ongewone sporten zoals dressuur, langeafstandszeilen of Grieks-Romeins worstelen waar, zo stel ik mij dan voor, gezichtsbeharing toch wel couranter moet voorkomen.

(Dat brengt mij als vanzelf op een van de albums van het chocolademerk Jacques, waarin de zogenaamde chromo’s konden worden gekleefd die door veel snoepen konden worden verworven. Een van die albums was gewijd aan het onderwerp en droeg dan ook de titel: Ongewone sporten.)

‘Prachtig beschreven,’ looft mijn broer nog mijn geschriften, ‘die fascinatie die we hadden voor Le Mans. In die tijd reden de auto's al zo snel dat ze soms als een vliegtuig opstegen, enkele loopings maakten en, met wat geluk, in een bos achter de vangrails belandden. Nu zijn er twee chicanes in de Hunaudières en ook in Monza. De auto's zijn gewoon te snel.’

Dat van die loopings moet ik corrigeren. Dat was van veel later. In de editie 1999 bracht Mercedes een wagen in koers die duidelijk erg slecht ontworpen was want wanneer hij aan een bepaalde snelheid op een bepaalde afstand achter zijn voorganger aanreed, ging zijn voorsteven de lucht in en beschreef hij daar, doordat de plotse luchtweerstand zijn bodem trof, enkele loopings alvorens in het decor te belanden. Er bestaan beelden van. De bestuurder, Peter Dumbreck, kon als bij wonder ongedeerd uit zijn wrak klauteren. De renstal nam prompt alle resterende wagens uit koers en zette zijn ingenieurs op water en brood tot ze met een betrouwbaarder design op de proppen konden komen.






(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2