Alleen het gele land en hij aan de bosrand. De smiespelende
beek daarachter. Het peil was ongebruikelijk laag voor deze tijd van het jaar.
Stil sleepte de stroom zich door het halfdonker onder de bomen. De bodem was
rood van oer.
De haas, zo groot als de hand van een meisje, begon op te
geven. Hij drukte zich sidderend tegen de grond. Het was tijd, en de tijd
bediende zich van een zwartgerokt snaveldier. Het pikte naar je.