de winter van 2018 – 17
105 – Voor de ‘roman’ De heerlijkheid van het leven neemt
Michael Kumpfmüller het laatste levensjaar van Franz Kafka als uitgangspunt. De
tuberculeuze Kafka, die ‘de doctor’ wordt genoemd maar ook een paar keer met
‘Franz’ wordt aangeduid – de familienaam valt niet één keer –, ontmoet Dora (Dora
Diamant ofte Dymant), de vijftien jaar jongere vrouw die hem aan zijn ziekbed
totterdood zal bijstaan. We zijn getuige van de ontmoeting tussen beide op het
strand van een Noord-Duitse badplaats, hun voorlopige scheiding, hun
kortstondig en gelukkig samenwonen in Berlijn, en de pijnlijke laatste weken in
een sanatorium in de buurt van Wenen. Op de achtergrond spelen de curieuze
familierelaties van Franz een rol, alsook de uitzonderlijke economische
omstandigheden, met de miljardeninflatie van de Duitse mark als blikvanger.
(Franz maakt zich boos omdat een geldzending op zulkdanige wijze gebeurt dat
het bedrag tussen het bericht dat het er is en het moment dat hij het zal
kunnen ophalen al voor een groot deel in rook zal zijn opgegaan.)
Aanvankelijk was het wennen aan de toon, de teneur van het
boek. Kumpfmüller lijkt niet verder te komen, en ook niet te willen geraken,
dan een compilatie van flarden die hij her en der in de overgeleverde dagboeken
en brieven heeft gesprokkeld. Zijn relaas gaat vooral, of bijna uitsluitend
eigenlijk, over gewone, banale besognes en emoties, over situaties ‘waarin de
dingen gewoon zijn zoals ze zijn’, waarin je ‘blij met de onnozelste
gebeurtenissen’ kunt zijn. Maar door de manier waarop hij niet één van beide
protagonisten maar het koppel centraal plaatst (hij neemt afwisselend in hun
beider hoofden plaats), en de gevoelens die zij voor elkaar koesteren, en hoe
hij het zwaartepunt van zijn verhaal steeds verder van de steeds zwakker
wordende ‘doctor’ laat wegglijden – voel je op den duur, ook al weet je maar al
te goed dat het slecht afloopt, betrokkenheid en mededogen.
Een onderdeel van de relatie tussen een man en een vrouw,
zeker als ze een tijd samenwonen – ook al is dat ongetrouwd, wat in die tijd
nogal ongebruikelijk was en zeker niet met een goed oog werd bekeken –, is:
seks. Op een gegeven ogenblik stoorde het me dat daar met geen woord werd over
gerept. (Ik weet ook niet of de biografen daarover uitsluitsel geven.)
Kumpfmüller laat het, denk ik, bewust blauwblauw, maar hij beantwoordt tegen
het eind van zijn boek op elegante manier de vraag, waarvan hij ook wel weet
dat hij bij de lezer zal gerezen zijn. Kafka is dan al ernstig ziek en zijn
hoofd staat er niet meer naar, Kumpfmüller laat hem mijmeren over hoe ze ooit
samen konden zijn: ‘Hij ziet haar mond, hals en schouders, onder de jurk haar
vlees, de plekken die hij honderd jaar geleden heeft aangeraakt en nog altijd
zou kunnen aanraken (…) ze voelen zich nog steeds tot elkaar aangetrokken.’ Het
is een ultiem en troostend moment van samenhorigheid: ‘Ze zijn heel stil, alles
is vervuld van troost, denkt hij, hun waarheid, voor het geval die bestaat,
want hij voelde zich nog nooit zo dicht bij deze waarheid.’ Het fysieke wordt
gesublimeerd – noodgedwongen, door de ziekte en de nakende dood – in iets wat
het fysieke overstijgt, noem het liefde of ‘waarheid’, maar toch ook iets wat nooit
volkomen kan zijn. Die onvolkomenheid van de manier waarop twee mensen elkaar,
zelfs in een grote liefde, kunnen naderen, blijkt ook wanneer Dora na Franz’
dood ziet hoe anderen zijn werk beoordelen: ‘het meeste blijft haar vreemd,
alsof het van een andere Franz is, een Franz die ze niet kent’. Kumpfmüller
heeft het er niet expliciet over, maar zo bekeken wordt wel degelijk iets
gezegd over het feit dat Dora Diamant na Kafka’s dood een dubieuze rol heeft
gespeeld in de manier waarop met het deel van zijn literaire nalatenschap dat
in haar bezit was werd omgesprongen: wellicht heeft zij gepoogd om het beeld
van die postume Kafka te laten sporen met de door haar gekoesterde herinnering
aan haar Franz.