98 – Ik volg Tim Parks nu al een tijdje. Dat is niet evident
want de man schrijft vlug en veel, zowel non-fictie als fictie. Zijn boeken
over Italië zijn geliefd bij italofielen – Parks is in dat land een
inwijkeling. Veel van wat hij schrijft is (semi)autobiografisch. Hij schrijft
over zijn persoonlijke geschiedenis, maar ook over zijn lectuur en medische
problemen, dat laatste bijvoorbeeld in Leer
ons stil te zitten. Parks is, zo lees ik nu in zijn Wikipedialemma, ook
vertaler: van onder meer Moravia, Calvino, Calasso en Macchiavelli. Zijn romans
behoren tot de subtop, zou je kunnen zeggen. Ik las van hem eerder al Buiten bereik. En ik heb hier nog een
paar in het Nederlands vertaalde romans van hem staan, allemaal verworven in de
ramsj. Maar met In extremis wacht
hem, dat kan niet anders, een definitieve doorbraak. Want In extremis heeft alles wat een goede roman moet hebben. Of toch
zeer veel.
Het verhaal is overzichtelijk. Thomas Sanders is een
linguïst die optreedt als proefkonijn voor een aarsmassagetherapie (!). Hij
moet in allerijl naar Engeland terugkeren omdat zijn moeder op sterven ligt.
Bij haar sterfbed ziet hij een aantal mensen uit zijn vroegere leven terug. Een
uitgelezen kans om met dat verleden af te rekenen – voor zover dat mogelijk is
want: ‘Het is vreemd hoe het verleden – je eigen verleden tenminste – nooit
voorbijgaat.’ – en om eindelijk knopen door te hakken. Besluiteloosheid is een
van zijn belangrijkste karaktertrekken.
De thematiek is rijk. De domeinen die Parks bestrijkt, en
dat op een zeer onnadrukkelijke, dat wil zeggen goed geïntegreerde manier, zijn
divers: medische topics, taalkundige kwesties, de impact van technologie op ons
sociaal leven (‘Wat had het voor zin kinderen te hebben (…) als ze altijd een
koptelefoon ophadden?’), religie, de liefde natuurlijk, en uiteindelijk de dood
en hoe wij met dat ‘gegeven’ omgaan… Uiteraard zijn deze thema’s, hoe divers
ook, met elkaar verweven – en allemaal staan ze in relatie tot de dood. Tederheid
en intimiteit hangen nauw samen met het besef te moeten doodgaan. De religie
heeft, dat spreekt voor zich, zeker ook met ons sterfelijkheidsbesef te maken. En
dat geldt zelfs voor het linguïstische thema in deze roman aangezien Thomas’
niche als taalkundige de taalarchaïsmen betreft: taal verandert voortdurend en
dat gaat altijd ten koste van woorden en uitdrukkingen die ten dode zijn
opgeschreven – ‘alsof het archaïsme een soort memento mori ís’. De medische en
de doodsproblematiek verwijzen per definitie naar elkaar, ook in die zin dat
Parks beide aangrijpt om een van zijn centrale thema’s, de relatie tussen
lichaam en geest, uit te werken. Hij doet dat grondig en op een aardse wijze:
voor Parks spelen pis en stront wel degelijk mee, hij schrikt er niet voor
terug zijn handen, bij manier van spreken, vuil te maken. En uiteraard is de
titelkeuze – in extremis –
meerduidig: niet alleen het einde van het leven wordt daarmee bedoeld, maar ook
ons corporele uiteinde, de anus.
De psychologie is interessant. Thomas Sanders is een
succesrijk man maar hij blijkt, ook al is hij eind de vijftig, nog altijd niet
klaar met zijn familieachtergrond. Met zijn moeder staat het verleden op het
punt definitief te verdwijnen. Hoog tijd om daar nu eindelijk eens mee af te
rekenen – en ook met de strengreligieuze achtergrond. Zelf lijdt Thomas aan een
extreme twijfelzucht. Hij is de ezel die voor een splitsing van de weg staat te
verkommeren omdat hij niet weet welke kant hij moet kiezen. Soms heeft hij
‘heel sterk het gevoel dat [hij] twee mensen was’ – de een wil zus, de ander
zo. ‘Ik heb een lange ervaring in het gescheiden houden van werelden,’ zegt hij
ergens. En uiteraard heeft Parks voor zijn hoofdpersonage niet toevallig die
voornaam gekozen: een sprong in het ongewisse is aan Thomas niet besteed.
‘Thomas Sanders had helemaal geen zelf, alleen een goedkope neiging tot
mimicry.’
In extremis is
niet alleen een serieus boek, het is bij momenten ook buitengemeen grappig. Neem
bijvoorbeeld de bespiegelingen over de benaming van het privaat, het kleinste
kamertje, ofte de wc. Wie is begonnen, zo vraagt Thomas zich af, om van bathroom te spreken in plaats van toilet? De kwestie komt een paar keer
terug omdat Thomas’ medisch probleem met urinelozing te maken heeft. Of neem
Thomas’ Spaanse ‘zielenknijper’. Zij is niet fysiek aanwezig in het verhaal,
maar wel in Thomas’ geweten als het ware, waar ze af en toe als een koppig kopstemmetje
intervenieert: ‘Aarzel niet me te bellen als het u allemaal te veel wordt,
Señor Sanders.’ Parks’ humor is, zoals het een Brit past, onderkoeld, tongue in cheeck, beheerst. En daardoor
des te efficiënter, zeker in een boek dat zonder humor topzwaar had kunnen
zijn. Dat is het nu zeker niet: In
extremis leest ‘vlot weg’, zoals dat dan heet, maar gáát ook ergens over.
Dat In extremis vlot
leest, heeft het aan zijn stijl en structuur te danken. Parks heeft veel
aandacht besteed aan de chronologie van zijn verhaal. Tegen het eind komt er
een behoorlijke twist, die het geheel
bijzonder stevig in elkaar doet klikken. De schrijftrant is sec, afgemeten,
wars van onnodige complexiteit. Korte zinnen, snel tempo, een goede vertaling
van Corine Kisling (op enkele schoonheidsfoutjes na). Maar het belangrijkste
structuurelement, en meteen ook de voornaamste reden waarom ik deze roman zo
sterk vind, is de manier waarop Parks de twijfelzucht van zijn hoofdpersonage
illustreert door middel van wat je een stilistische eigenheid zou kunnen
noemen, zeker niet iets wat hij heeft uitgevonden maar dan toch een stijlmiddel
dat hij perfect beheerst, hoewel het – technisch gesproken – verre van evident
is: hij maakt van zijn betoog – geschreven vanuit het standpunt van zijn
hoofdpersonage – een polyfonie van stemmen, steeds terugkerende motiefjes,
gespreksflarden, verschillende verhaallijnen…, en hij doet dat zo vakkundig en
gedoseerd dat je er nooit, ook al springt hij van de meest laagbijdegrondse
wc-kwestie over naar een metafysisch probleem, en dan weer terug naar een
observatie of een opgevangen wending, de draad bij verliest. Polyfonie zei ik,
en inderdaad, Parks componeert. Hij brengt verschillende stemmen bij elkaar en
op die manier brengt hij inhoud – toch zeker voor zover zijn hoofdpersonage
voortdurend met verschillende inwendige stemmen en de daardoor veroorzaakte
twijfel te maken heeft – en vorm met elkaar in overeenstemming.
In extremis is een
van de beste romans die ik in lange tijd heb gelezen.